zaterdag 26 april 2014

Op naar het uiterste zuid-westen!

Klik op de foto's om ze te vergroten!

Na een maand lang rondreizen door Ierland (Cork-Dingle-Cork-County Clare-Cork-Dublin-Cork-Mizen Head-Cork-Clonakilty) is het nu toch echt tijd om mij volledig op de tentamens te storten. Maandag 28 april is mijn eerste, en verder heb ik nog tentamens op 6, 8 en 20 mei. Oké, tussendoor zal ik nog naar de Giro d'Italia in Dublin gaan, en na mijn laatste tentamen staat er ook nog een reisje naar Noord-Ierland op de planning, maar voorlopig ben ik even uitgereisd hihi. En dat is ergens ook wel even fijn, om eindelijk weer in een soort ritme te komen, en om thuis in Cork te zijn met vrienden.

Vandaag is het tijd voor het laatste gedeelte van mijn Grote Reismaand: de afgelopen dagen heb ik namelijk het mooie zuid-westen van county Cork aangedaan! Woensdag stond ik mijn oom en tante op te wachten bij Cork airport. Ze zijn een weekje in Ierland en de eerste twee dagen ben ik met ze mee geweest! Ze hebben een prachtig vakantiehuisje in het uiterste zuidwesten van Ierland, op het Mizen Head schiereiland. In een huurauto zijn we via Gougane Barra daar heen gereden, en hebben we 's avonds gegeten in het schattige Crookhaven, het meest zuidelijk gelegen dorpje van Ierland. De volgende dag hebben we over het schiereiland getourd, en hebben ze me aan het eind van de dag via de Drombeg Stone Circle weer naar Cork gebracht. Op vrijdag, de dag erna, ben ik met wat vriendinnen naar Clonakilty geweest, ook een dorpje in het zuid-westen van county Cork.

In verband met studeren heb ik niet echt tijd een groot verhaal te typen, daarom is dit meer een foto-verslag!

Gougane Barra

De naam Gougane Barra komt van St. Finbarr, een Ierse beschermheilige uit de 6e eeuw, waarvan gezegd wordt dat 'ie hier op het eilandje in het meer eens een klooster had gebouwd. Er staan inderdaad nog ruïnes, maar die zijn van veel later, toen een 17e eeuwse priester besloot zich hier te isoleren van de buitenwereld. Het kapelletje dat er nu staat is naast de ruïnes gebouwd en stamt uit de 19e eeuw. Het is een populaire plek bij pelgrims, aangezien het kapelletje, St. Finbarr's Oratory, mijlenver van de bewoonde wereld ligt. Je rijdt en rijdt en rijdt over de meest smalle weggetjes tot er opeens een open plek in het beboste gebied komt en dit magische beeld voor je verschijnt! Een heel betoverende plek...

Gougane Barra.

Linksboven: Het 19e eeuwse kapelletje. Rechtsboven: Prachtig interieur met pasteltinten. Onder: De omgeving.

Linksboven: De bergen. Rechtsboven en beide foto's onder: De ruïne van het 17e eeuwse gebouwtje. Er stond een oud kruis en hing vol 'beeldhouwwerken' die Jezus' lijdensweg afbeelden.

De eerste avond: op naar Crookhaven

Boven en linksonder: het dorpje Goleen. Rechtonder: het schattige vakantiehuisje van Martin en Didi.

De buurhond Easter, mijn nieuwe beste vriendin.

Boven: 'Skyline' van Crookhaven. Linksonder: De pub waar we hebben gegeten. Rechtonder: Een mooie muurschildering bij een andere pub.

Crookhaven

Crookhaven

Mizen Head Peninsula

Strand!

Strand!

Op het puntje van het schiereiland staat een schattig wit huisje dat dienst doet als Visitor Centre, café en winkel. Daar kun je een kaartje kopen om over een brug te gaan naar een klein eilandje dat het échte, meest zuid-westelijke puntje van Ierland is. De brug 'hangt' heel hoog en de uitzichten zijn spectaculair!

Links: Wandeling op weg naar de brug. Rechts: Rotsen en zee.

Linksboven: Overal wilde bloemetjes! Rechtsboven: Het leek op een duikplank, maar was het niet... ;) Linksonder: Martin en Didi op de brug. Rechtsonder: Zeehondje!

Uitzichten op het Mizen schiereiland.

Uitzichten op het Mizen schiereiland.

Drombeg Stone Circle

Op weg terug naar Cork zijn we gestopt bij de Drombeg Stone Circle, een soort mini-Stonehenge. Linksboven: De omgeving. Linksonder: de Stone Circle. Rechtsonder: Een offerplaats. Rechtsboven: Lekker gegeten bij een social club: een restaurant met vega-eten, waarbij alles op vrijwilligersbasis is. Heel leuk!

Clonakilty

Een supergezellig, kleurrijk dorpje!
Rechts- en linksboven: De wekelijkse Farmer's Market.





Goed, nu is het tijd voor tentamens...

maandag 21 april 2014

Dublin

In Dublin's fair city,
Where the girls are so pretty,
I first set my eyes on sweet Molly Malone,
As she wheeled her wheel-barrow,
Through streets broad and narrow,
Crying, ‘‘Cockles and mussels, alive, alive, oh!’’

Dit is het eerste, welbekende couplet van het inmiddels onofficiële volkslied van Dublin. Het liedje vertelt het verhaal van Molly Malone, een straatarme maar mooie visverkoopster in het 17e-eeuwse Dublin. Anno 2014 zijn de kruiwagens met vis en schelpdieren verdwenen, maar Dublin in nog steeds een fair city.

Mijn trein vanuit Cork stopte op station Heuston, één van Dublin’s twee treinstations. Op het vertrekbord las ik dat er wel twee treinen per uur vertrokken vanuit de Ierse hoofdstad. Wederom verbaas ik me over de staat waarin het OV hier verkeert. Kun je je voorstellen dat er maar twee treinen per uur gaan van Amsterdam CS? Waarschijnlijk is de lijfspreuk ‘kwaliteit boven kwantiteit’, want de treinen die wél rijden zijn nieuw, schoon, voorzien van wifi en stopcontacten zodat je telefoon of laptop gewoon aan de lader kan terwijl je zit te internetten. Ook komt er meerdere keren een karretje met koude en warme maaltijden langs, voorzien van het slogan: ‘arrive happy, not hungry’. Ik arriveerde happy en stapte over op de tram richting het hotel waar Monique en ik hadden afgesproken.

Links: Hotel. Rechtsboven: Onze stampub! Rechtsonder: Hotelkamer.

Na gezellig bijgekletst te hebben onder het genot van een kopje thee in de pub op de hoek, die later onze stampub zou worden, konden we inchecken in het hotel. Hoewel we een tweepersoonskamer hadden besproken, kregen we een vijfpersoonskamer. Helemaal niet erg natuurlijk! Daarna was het tijd om op ontdekkingstocht uit te gaan. We stapten in een lekker toeristische hop-on-hop-off-bus die ons in twee uur de hoogtepunten van Dublin liet zien. Op die manier kregen we ook een goed idee van hoe de stad in elkaar stak en wat we later nog eens rustig wilden bekijken. Het eerste wat me opviel was de drukte. Voor mijn gevoel was het nog drukker dan in Londen of Parijs. De hordes mensen die overstaken bij een zebrapad deed denken aan New York. Misschien ben ik na vier maanden Cork en uitstapjes naar the middle of nowhere ook niets meer gewend, in ieder geval verbaasde me het enorm. De mensenstromen, de backpacks en toeristen, de bussen, trams, auto’s, flashy signs, winkels, grote en hoge en oude gebouwen – het was totaal niet wat ik had verwacht. Alsof de elektronische stem in de bus mijn gedachten kon lezen, vertelde die dat Dublin ruim 1,4 miljoen inwoners kent (ter vergelijking, Amsterdam heeft een kleine miljoen inwoners) -  en dat in een land waar totaal 4.5 miljoen mensen wonen. Dat betekent dat 1 op de 3,2 Ieren in Dublin woont! 



Dublin werd rond 988 gesticht door de Vikingen. Eigenlijk kent de stad twee namen. Ten eerste, Dublin komt van Dubh Linn, wat ‘zwart water’ betekent. Ten tweede, Baile Atha Cliath, wat zoiets betekent als stad op een doorwaardbare plaats met vlechtwerk van riet (ja, echt). De stad staat bekend om de vele schrijvers en Nobelprijs-voor-de-literatuur-winnaars die er vandaan komen. Een paar namen: William Butler Yeats, James Joyce, Samuel Beckett, Oscar Wilde, Jonathan Swift, Sean O'Casey en George Bernard Shaw. Daarom mag Dublin zich ook UNESCO City of Literature noemen. Deze mannen zie je dan ook niet zelden voorbijkomen in de vorm van standbeelden. De prachtige gebouwen en parken weerspiegelen de belangrijke rol die Dublin door de Ierse geschiedenis heeft gespeeld. Dwars door de stad stroomt de rivier de Liffey, met haar mooie bruggen. Maar wat vooral opvalt is de levendige cultuur – vooral in de wijken zoals Temple Bar, vol pubs en restaurants die een gezellige sfeer uitstralen. De eerste avond hebben we dan ook daar doorgebracht!







De tweede dag zijn we, vanwege het heerlijke warme en zonnige weer, naar Phoenix Park gegaan. Dit enorme park kent tuinen, een dierentuin, het huis van de president en een basiliek. Het 2,5 (!) keer zo groot als Central Park in New York. In de middag zijn we naar Guinness Store House geweest. Dit was, net als alles in Dublin, ook veel groter dan verwacht. Dat Guinness uit Dublin komt, dat wisten we al, maar dat het een hele wijk van de stad beslaat, dat wist ik niet. Arthur Guinness zorgde goed voor zijn arbeiders door hen goed onderdak, onderwijs en eten te geven. Deze huizen zijn nog steeds te zien. Verder staan de straten vol fabrieken en andere gebouwen die bij de brouwerij horen. Het Guinness Store House is een echte toeristische trekpleister. Het is zeven etages hoog en ontzettend modern, high-tech en interactief, iets wat mij enigszins vreemd aandeed in Ierland. Het voerde je langs het brouwproces, de reclame door de eeuwen heen, twee restaurants, een enorme winkel en een panorama-view bar. Het mooiste was misschien wel de Guinness Masterclass: het leren tappen van een perfecte pint Guinness, er een certificaat van krijgen en ’m zelf nog mogen opdrinken ook. Die avond heb ik mijn studievrienden uit Nederland ontmoet in de stad (die waren daar toevallig voor een buitenlandexcursie), wat heel gezellig was! 

Phoenix Park

Phoenix Park

Guinness-wijk

Guinness Storehouse

De volgende ochtend zijn we, wederom vergezeld door een heerlijk zonnetje, naar Trinity College gewandeld. Dit is Ierland’s oudste universiteit (1592) en tevens één van de beste ter wereld. Na wat rondgekeken te hebben sloten we aan in de wachtrij voor de bekende toeristische attractie ‘the Book of Kells’ en ‘the Old Library’. The Book of Kells is een evangeliarium dat de vier evangeliën van het Nieuwe Testament in het Latijn bevat, samen met andere voorafgaande teksten. Het werd rond het jaar 800 geschreven door Keltische monniken. Het staat bekend de westerse kalligrafie in insulaire stijl – dat houdt in, de rijkversierde bladzijden. Deze zijn onvoorstelbaar gedetailleerd versierd, met prachtige kleuren, grote schilderingen, miniatuurtekeningetjes en bijzondere letters. Een groot deel is van bladgoud. Nadat je de expositie en het daadwerkelijke boek hebt bekeken, kun je de trap op naar de Old Library, een bibliotheek van bijna 65 meter lang, met de 200.000 oudste en meest zeldzame boeken die de universiteitsbibliotheek bezit. In de middag zijn we naar het National Museum of Archaeology gegaan, waar ik dan toch eindelijk de hippe Clonycavan Man heb bezocht. Dit is een goed bewaard gebleven veenlijk. Wat zou tof en hip is aan deze beste vent, is zijn haarstijl. Hij had een enigszins moderne stijl: weggeschoren aan de onderkant, en in een soort kuif aan de voorkant. Dit deed hij met behulp van haargel. HAARGEL!  Hij is 2300 jaar oud! Gezien men denkt dat ’ie koning was en ook enigszins aan de kleine kant, is het heel best mogelijk dat hij zijn haar zo boven op zijn hoofd had gedrapeerd zodat ’ie langer leek. Je kan niets anders dan lachen als je naar zijn vrolijke veenlijk kijkt (tenminste, ik niet). 

In de avond heb ik Monique laten kennis maken met een Jameson bij Temple Bar. De volgende ochtend hebben we nog wat gewinkeld alvorens afscheid te nemen. Het waren ontzettend gezellige en leuke dagen samen! 

Trinity College

Boven: National Museum of Archeaology. Linksonder: Protest tegen windturbines. Rechtsonder: Jameson in Temple Bar!

vrijdag 11 april 2014

Kilmacduagh en Oughtmama: De Geruïneerde Overblijfselen van St. Colman mac Duagh

Na drie maanden elkaar niet gezien te hebben, kwamen afgelopen week eindelijk mijn ouders op bezoek. Ik had me er natuurlijk erg op verheugd. We gingen een week op vakantie naar het noorden van county Clare, in het westen van Ierland, beter bekend als the Burren-regio (waar binnenkort een aparte blogpost over volgt). Naast veel geklets, hebben we uiteraard ook weer allerlei typisch Ierse avonturen beleefd – zoals dat alleen hier kan. Omdat een week een beetje veel is om in één blogbericht te verslaan, heb ik de verhalen opgedeeld in verschillende onderwerpen. Vandaag is het tijd voor het eerste gedeelte: een verhaal over de overblijfselen van Colman Mac Duagh.


Linksboven: Ons vakantiehuisje, waar we in 2011 ook al eens waren! Rechtsonder: Kasteel in de achtertuin.

Er was eens een opperhoofd met de stoere naam ‘Duac’. Het is niet echt voornaam, ook niet echt een achternaam, gewoon een naam. Een beetje zoals Hulk, Mozes of Pelé. Rond 550 n.Chr. beviel zijn vrouw, koningin Rinagh,van hun zoontje, in het plaatsje Kiltartan, dat nu in co. Galway ligt, niet ver van de huidige grens met co. Clare. Rinagh noemde hem Colman. Colman mac Duagh werd opgeleid tot priester. Na zijn educatie besloot hij kluizenaar te worden, die niets anders deed dan bidden en vasten. Hij vond een mooie grot in de Burren en bleef daar zeven jaar zitten. Hij hield veel van dieren en dat kwam goed uit, daar in de natuur. Zo had Colman ook een haan als huisdier, die hij gebruikte als wekker. Ook had hij hele gesprekken met zijn tamme muis, en had hij een vlieg. Toen de beesten dood gingen (want met name een vlieg is moeilijk lang in leven te houden) was hij buiten zichzelf van verdriet. Hij realiseerde zich toen dat je ook rijk kan zijn zonder geld – een wijze les.

Toen hij uiteindelijk de grot verliet werd hij beëdigd als bisschop. De koning van het gebied waarin Colman woonde had inmiddels van deze gekke grotman gehoord, aangezien Colman inmiddels een beetje een celebrity was geworden in zijn omgeving. De koning, genaamd Guarie Aidne mac Colmáin, kwam op het idee een klooster te bouwen. Daarvoor wilde hij graag de hulp van Colman. Het eerste probleem diende zich al snel aan: wáár gaan we dat ding toch bouwen? Op een dag maakte Colman een wandelingetje toen zijn gordel afviel. Hij zag dit als een gebaar van God en besloot dat dit exact de plek moest zijn. Hier verrees inderdaad het klooster van Kilmacduagh. Kloosters, moet je begrijpen, waren niet alleen gebedsgebouwen voor monniken. Kloosters waren centra van handel, wetenschap, macht. Naast het daadwerkelijke kerkgebouw waren er nog veel meer gebouwen voor andere doeleinden. Hier liepen handelaren, priesters, en koeien door elkaar. Kilmacduagh was een rijke, welvarende en belangrijke plek.



In 2014, ruim 1400 jaar later, is er verrassend weinig veranderd. Er loopt namelijk nog steeds vee in het klooster van Kilmacduagh. Een groep koeien graast rustig wat gras tussen de oude stenen vandaan en doen hun behoefte op de eeuwenoude ruïnes van dit bijzondere kloostercomplex. Verbouwereerd staan mijn ouders en ik voor het hekje te kijken naar dit, toch wel grappige, beeld. Dit is nou typisch Ierland – eeuwenoude overblijfselen zijn zó veelvoorkomend en dus zó normaal (je kunt niet met je ogen knipperen of er staat weer een andere kasteelruïne, kerkruïne of megalithische tombe) dat men er eigenlijk niets aan doet om het te onderhouden of netjes te houden voor toeristen. Iets bezoeken in Ierland kost over het algemeen veel klim- en crosscountry-werk en je moet niet bang zijn om door schapen- en koeienvelden heen te lopen.
Hoe dan ook, na een muurtje klimmen konden we rondlopen door het complex. Vandaag de dag bestaat het klooster van Kilmacduagh nog uit de ruïnes van een abdij, het huis van de Abt, vier kerken en een scheefstaande Round Tower. Rondwandelend in de stilte van the Burren met de prachtige bergen en heuvels op de achtergrond was het een vredig plekje. 


Een paar dagen later zit ik in ons vakantiehuisje in Corofin naar een kaart te staren die bij dat huisje hoort. Mijn oog valt op de poëtische naam ‘Oughtmama’, in het noordoosten van de Burren. In het midden van een verder leeg gedeelte van de kaart staat ‘‘Oughtmama: Deserted Village’’. Dat trok onze aandacht. De volgende dag racete onze bolide de heuvels van de Burren in. Ergens langs de wat grotere weg (een immer relatief begrip in Ierland) moesten we een weggetje rechts, en aan het eind van dat weggetje zou de plaats Oughtmama moeten liggen. Helaas zijn verkeers-, naam- en toeristen-bordjes ook een moeilijk fenomeen voor Ieren waardoor vele plaatsen onvindbaar zijn als je er niet al veertig jaar in de buurt woont. Zo was er nu ook geen enkel bordje te vinden. Er ging echter maar één weg naar rechts en dat was een steil omhooglopend ieniemienie kiezelweggetje met grote gaten erin. We gokten het erop. Toen de weg onbegaanbaar werd (al vrij snel) zetten we de auto aan de kant en liepen de berg omhoog. Op een hoog punt konden we uiteindelijk om ons heen kijken en ja hoor, midden in een Burren-landschap van grijze stenen zagen we een groene oase. Dit moet ooit het dorp zijn geweest. 

Infrastructurele moeilijkheden maken altijd deel uit van een toeristische attractie in Ierland :-)

Boven: Uitzicht vanaf de berg. Onder: Groene oase in een onvruchtbaar landschap. In de verte zie je de ruïnes van Oughtmama.

Wat een vreemde plek om een dorp te bouwen. Oké, aan de ene kant is het logisch, want men heeft gebouwd op een vruchtbaar stukje land te midden van een anders onvruchtbaar landschap. Het ligt beschut tussen de bergen. Maar, het ligt zo hoog, en zo ver van de bewoonde wereld af, dat het niet moeilijk voor te stellen is dat het leven hier te zwaar was om ermee door te zetten. We zagen de akkertjes, de stenen muurtjes die tuintjes en erfjes scheidden. Nu liepen er wat koeien. In de verte zagen we een ruïne. Daar moesten we naar toe. Gezien het feit dat er nog steeds geen enkel aanwijsbordje stond en het duidelijk was dat hier in geen 164 jaar een toerist was geweest, bleek het, wederom, een uitdaging. Gelukkig ben ik na ruim drie maanden reizen door Ierland wel wat gewend. Als je in Ierland wat wilt zien, moet je er wat voor over hebben. Weer moesten we hekken klimmen, dwars door zompige weilanden stampen, over platte kalkstenen huppelen, onder bossen door kruipen en over stenen muurtjes springen. We liepen eerst door de akkertjes en de geruïneerde cottages, waar niet veel anders meer van over was dan losse stenen, en ruwe contouren en funderingen van wat het ooit was geweest. Toen we ons een weg baanden door de bossen richting de kerk, bleken het er drie te zijn. Of eigenlijk waren het twee kapelletjes en één grotere kerk. Het was een magnifiek gezicht, volmaakt verval in een prachtige omgeving. 





En ja hoor, daar, in één van die kerkruïnes, stond een informatiebord. Helaas was die zo groen dat je er weinig meer van kon maken. Later, toen ik weer internettoegang had, heb ik wat dingen opgezocht over deze vreemde plek. Er is weinig bekend over Oughtmama, alleen dat het geassocieerd wordt met, daar is ’ie weer, st. Colman. Dat kan best, want het grotverhaal bewijst zijn voorliefde voor geïsoleerde plekken in de Burren. Ooit was het zo’n belangrijk dorp dat er naast de drie kerkjes ook een molen was, en een enorm dikke verdedigingsmuur rondom het dorp. Met de bouw van Corcomroe Abbey een paar kilometer verderop verloor de plek zijn status. Dit was rond de 12e eeuw. Daarna is dorp vermoedelijk geleidelijk aan verlaten. Dit is apart. Hoewel er bizar veel spookdorpen en verlaten huizen, kastelen en kerken zijn in Ierland, zijn deze vaak pas veel later achter gelaten, vaak tijdens de Great Famine in de 19e eeuw, veel later dus.

Corcomroe Abbey, de reden waarom Oughtmama werd verlaten.

Oughtmama is al sinds de Middeleeuwen alleen. Nu de laatste decennia ook eventuele toeristen deze bijzondere plek vergeten (met dank aan de infrastructurele omstandigheden) staan de overblijfselen van wat eens was des te eenzamer.  

dinsdag 1 april 2014

Everhard en Sanne naar het einde van de wereld: het Dingle Schiereiland

Klik op de foto's om te vergroten!


Eindelijk was het dan zover: afgelopen woensdag kwam Everhard weer op bezoek. Na tentamens en essay deadlines waren we beide toe aan vakantie en besloten we van donderdag tot en met zondag naar het westelijke schiereiland Dingle te gaan. Ik had gelezen dat dit gedeelte van Ierland eens als ‘most beautiful place on earth’ was uitgeroepen door National Geographic. Daar was niets van gelogen, kwamen we al snel achter. Ons uitje bleek één van de mooiste, leukste en gekste vakanties ooit te worden. We hebben gefietst, gewandeld, geklommen, en allerlei ‘avonturen’ beleeft in een stralend zonnetje (terwijl het in Cork regende. Mu ha ha ha). Ik was van plan een kort verslag te schrijven, maar dat is echter een beetje groter uitgevallen dan ik dacht. Dit is nou eenmaal een verslag van een grootse vakantie, het kon niet korter dan dit! Mocht je niet zo van het lezen zijn – kijk dan vooral de foto’s!

Dag 1

Op donderdag vertrokken we met de bus richting Tralee. Dit duurde 2.5 uur, maar we zaten in een redelijk comfortabele bus dus dat scheelde. Van Tralee moesten we overstappen op een boemelig busje richting Dingle, het meest westelijk gelegen stadje (oké, dorpje) van Europa. Deze rit duurde nog ruim een uur en was een stuk minder comfortabel. De vrouwlijke buschauffeur racete met tachtig over weggetjes die nauwelijks weggetjes te noemen waren, vrolijk mensen afzettend voor de deur van hun huis. De busrit zelf is vanwege de oogverblindende uitzichten alleen al fantastisch. Ik zou er enorm van genoten kunnen hebben, ware het niet dat ik druk bezig was mijn wagenziekte onder controle te houden. Toen ik één oog open deed om even naar buiten te turen, en onder mijn raam niets anders zag dan een steile, diepe afgrond, maakte het er niet veel beter op. Langzaam stapten alle mensen uit en bleven Everhard en ik over in een vrijwel lege bus. De dorpjes en huisjes verdwenen uit beeld en er waren alleen nog bergen, heuvels, schapen en glimpen van de blauwe zee te zien.

Everhard merkte terecht op: het lijkt alsof we naar de einde van de wereld rijden. Dat klopt in zekere zin ook wel, want we waren op weg naar het meest westelijke puntje van Ierland en Europa, en van hier is er niets meer dan zee en in de verte, Amerika. Het bergachtige Dingle-schiereiland is ongeveer 16 kilometer breed en 65 kilometer lang. Er wonen ongeveer 10.000 mensen (waarvan het grote merendeel in Dingle Town), en ruim 500.000 schapen. Hier en daar staan wat huisjes buiten Dingle Town, maar die zijn in deze maanden allemaal leeg. Ongeveer 70% van de huisjes die we hebben gezien zijn vakantiehuisjes. Dingle Town is een wat groter plaatsje met een supermarkt en vele, vele restaurants en pubs voor de toeristen.  Everhard heeft ook op een ander punt gelijk door te zeggen dat we naar het einde van de wereld reisden. Voor vele mensen betekende Dingle inderdaad ook het einde van de wereld, of in ieder geval, het einde van hún wereld. De landerijen zijn niet vruchtbaar. Er valt niets te verbouwen in de stenige grond. De levensomstandigheden zijn er meer dan bar. In de 19e eeuw heeft de mislukte aardappeloogst en de daarop volgende Grote Hongersnood nergens zoveel impact gehad als in Dingle. Binnen twee jaar viel het inwoneraantal van 40.000 naar 10.000 mensen. Mensen gingen óf dood, óf lieten huis en haard achter om te vertrekken naar andere delen van Ierland, en natuurlijk vertrok een gedeelte ook richting Amerika. Ook heden ten dage is het niet moeilijk voor te stellen dat het leven hier bijzonder zwaar moet zijn geweest.

Dingle.

Linksboven: Busrit. Rechts: Hostel. 

Goed, toen we uitstapten in Dingle Town (jaaa, frisse lucht!) was het twee minuutjes lopen naar ons hostel. We kregen een prachtige grote privékamer met uitzicht. De mensen van wie het hostel was waren ook bijzonder gesteld op ons. Het was een echt familyhostel, wat betekent dat je de huiskamer, keuken en badkamers deelt met de familie. Tegen de tijd dat we weer weg gingen, zou de mevrouw ons op het hart drukken weer te komen want ze vond dat wij zo geweldig actieve reizigers waren en dat wij zulke leuke dingen hadden gedaan. Bovendien had onze gastvrouw een echte Ierse charme: zo maakte ze opmerkingen als ‘Fungie the Dolphin is a show-off like all men’. Een andere leuke was ‘I can recommend you some good restaurants, but I’m not quite sure, since it’s been a long time since I’ve been taken out’, daarbij een woeste blik werpend op haar man, die zijn Oktoberfest-petje wat dieper over zijn ogen trok en naar de grond staarde. 's Middags hebben we het dorpje verkend en in de avond kochtten we een blikje drinken en namen wat toastjes mee naar de haven, waar we heerlijk bij maanlicht hebben gezeten, uitkijkend over de lichtjes in de verte.

Dingle.

Dingle. Zon, palmbomen, ijs.

Dag 2

De volgende dag was het tijd voor de Grote Fietstocht. De meneer des huizes had persoonlijk fietsen voor ons opgehaald. Vanuit Dingle kun je een 50-kilometer lange fietstocht maken langs de westelijke kant van het eiland. Dit was in één woord, geweldig. De route is prachtig, met geweldige uitzichten en aardige mensen onderweg. Overal zag je schapen, bordercollie’s en koeien (in het veld, op de weg, overal). Je doet er best lang over, want geen enkel stukje is vlak (en truth be told, Everhard heeft me soms omhoog moeten drukken haha) en uiteraard stap je vaak af om dingen te bekijken en om te picknicken. Dingle is een soort mega-openluchtmuseum, met een grote hoeveelheid aan archeologische hoogtepuntjes die hier en daar random in het land staan. Dit is typisch Iers: waar in Nederland een heel attractiepark omheen gebouwd wordt, staat hier nonchalant in de berm en fiets je er bijna aan langs. Jammer genoeg was het prehistorische Dunbeg Fort niet meer te bezichtigen want die bleek onlangs voor de helft in zee gestort (alsnog een spectaculair gezicht). Gelukkig waren de weergoden ons goed gezind, en bleven de regenbroeken in de tas. We waren vrijwel de enige fietsers. Af en toe kwam er eens iemand op de wielerfiets voorbij die dan vrolijk ‘ Lovely day’  riep. We kwamen wel veel toerbussen voorbij, wat moet dat dan wel niet zijn in de zomer. De fiets is echter de meest perfecte manier om alles op te nemen. Dat kan ik iedereen ten zeerste aanraden.

Onderweg. Rechtsonder: Cottage uit de film Far & Away die hier gedeeltelijk is gefilmd.

Onderweg. Onder: Een van de vele prehistorische hutjes, genaamd Beehives, die verspreid over de landerijen staan. We kochten een kaartje bij een man met een blije Jack Russell, want het ligt op zijn land. Rechtboven: Een cottage verlaten tijdens de Great Famine, niets veranderd intussen, alles staat nog precies net zo als toen de familie overhaast vertrok.

Onderweg.

Onderweg.


Op de fiets maak je ook de leukste dingen mee. Zo moesten we dwars door een klein riviertje fietsen dat over de weg liep, en bij mensen door de achtertuin om een archeologisch artefact te bekijken. Op een gegeven moment kwamen we, in the middle of nowhere, een asfalteermachine tegen. Drie mannen waren bezig, twee andere genoten van het uitzicht. De machine nam de gehele weg in beslag en we zouden dus eigenlijk helemaal terug moeten keren. Niet in Ierland. De mannen stopten de machine, tilden de fiets over de machine, tilden mij over de machine, zetten mij neer op het hete, verse asfalt (dag, schoenen). Intussen reed één van de asfalteerders rondjes op mijn fiets en boodt aan met mij te ruilen. Dat sloeg ik toch maar vriendelijk af. Bij Slea Head had een mevrouw haar cottage open voor koffie en thee en zaten we lekker in de huiskamer, waar een haardvuur brandde. Wat een geweldige plek op zo’n dag, maar hoe is het hier op een stormachtige dag? We fietsten door naar Dunmore Head, het meest westelijke puntje van Ierland en, als je de Ieren geloofd, ook van Europa (daar krijg je Portugezen weer heel kwaad mee).


Onderweg.

Restaurant/woonkamer.

Onderweg.

Onderweg. Rechtsonder: Gallarus Oratory, niets veranderd in 14 eeuwen.

Onderweg.

Onderweg.

Eenmaal terug in Dingle hebben we onszelf getrakteerd op Iers pub-voedsel: garlic bread, fish and chips en sticky toffee pudding. Everhard nam een Crean’s, een bier dat in Dingle gebrouwen wordt. Dit is genoemd naar de bekende Antartica-ontdekkingsreiziger Tom Crean, geboren en getogen in Dingle.  

Pub!

Zonsondergang en een zeehondje onderweg naar de pub.




Dag 3

Op zaterdagochtend gingen we een uur lang op een boot door Dingle Harbour varen, op zoek naar de dolfijn Fungie. Fungie is de meest bekende inwoner van Dingle, hij woont hier al vanaf 1983. Hij is de ster van zijn eigen show, en dat weet ie. Het is een echte uitslover. De mevrouw die de kaartjes deed, zei: ‘Oh dears, I’ ll put you in the orange boat, Fungie loves that boat’. Dat klopt, want hij liet niet lang op zich wachten om een uurtje met ons mee te zwemmen. Fantastisch!

Fungietours!

Views from the boat.

Zaterdagmiddag zijn we onze nieuwsgierigheid achter na gegaan. We vroegen ons steeds af wat nou dat gebouwtje boven op de heuvel bij Dingle Harbour was. We fietsen via een ieniemienie boerenpaadje richting de desbetreffende heuvel. Onderweg kwamen opeens een schattig maar verweerd kerkje tegen, letterlijk in het niets. Ook zagen we een ruine van iets in een dichtbegroeid stukje bos. Het is duidelijk dat op deze plekken geen toeristen, of uberhaupt geen mensen meer komen. Uiteindelijk kwamen we bij het bordje Eask Tower (zo heette de toren op de heuvel). We parkeerden onze fietsen bij een boerderij, gooiden wat geld in een emmertje en klommen over het hek. Gestaag beklommen we de 200m hoge heuvel, door de omhooglopende weilanden, over hekken klimmend, door de schapenvelden. De schapen keken ons ongeinteresseerd aan en je zag ze denken: wat zijn dat nou weer voor gekke mensen? Gelukkig had het een tijdje niet geregend anders was het te glibberig om boven te komen.

Verlaten kerkje onderweg.

Onderweg.

We beginnen de beklimming!

De toren is gebouwd in opdracht van de slinkse protestant Charles Gayer. Tijdens de Grote Hongersnood, in 1847, zette hij dit project op om de katholieke bevolking werk en dus eten te verschaffen. In ruil daarvoor moesten zij zich bekeren tot het protestantisme, natuurlijk. Ordinaire zieltjeswinnerij! De toren heeft een houten plank die oostwaarts wijst. Dit is voor de schepen die de blinde haven van Dingle niet konden vinden (kleine doorgang). Bovendien werd dit punt later gebruikt als uitkijkpost in WOII, en is er een bunker naast gebouwd.

Toen we uiteindelijk boven kwamen, stonden we oog in oog met het meest weidse panorama wat ik ooit heb gezien. Zoveel oogverblindende natuurlijke schoonheid was haast niet te bevatten. De groene heuvels, donkere bergen, de baaitjes, de stranden, de bossen, en in de verte, de Skellig Islands en de Blasket Islands (op de Blaskets woonden tot de jaren vijftig van de vorige eeuw nog mensen, maar de overheid heeft ze noodgedwongen moeten verhuizen omdat de levensomstandigheden niet meer humaan waren). We hebben er een hele tijd gestaan en gezeten, vol bewondering. Ik vroeg me af hoe lang het geleden was dat hier iemand is geweest, zo buiten de gebaande toeristische paden. Het is duidelijk dat hier niet veel mensen komen, de eenzaamheid straalde er vanaf. Wat graffiti en inkepingen in het gebouwtje lieten 1973, 1988 en 1992 als laatste data zien. We aten een cakeje en keken naar beneden. Er was wat te zien in zee. Was het een rots, een dolfijn, een walvis of toch een brokstuk van de MH370? We zullen het nooit weten.

Uitzichten.

Uitzichten.

Rechtboven en -onder: Lord Ventry's House, nu een kostschool met palmbomen.

Eenmaal terug onderaan de berg fietsten we naar Lord Ventry’s Manor, een enorm geel, haast Cubaans aandoend huis in the middle of nowhere. Het is omringt door een bos van palmbomen. Dat lijkt misschien raar, maar heel Dingle staat vol palmbomen, met dank aan de warme Golfstroom. Het is misschien een beetje raar om te zeggen over zo’n mooi en vrolijk gekleurd landhuis, maar het was de engste plek waar ik was geweest deze vakantie. Het doet nu dienst als een kostschool voor meisjes. Wie zet zijn kind nu hier neer, zo ver weg van alles, van de gewone wereld? En ook nog eens allemaal meisjes, die haast opgesloten leken te zitten in dit oude huis. Het werd nog vreemder toen er al snel tientallen meisjes zich verzamelden voor de ramen om naar buiten te gluren naar Everhard, een jongen! Ze giechelden, zwaaiden en keken schichtig om zich heen. Het was duidelijk dat ze nooit iemand van het andere geslacht zien, zouden ze wel eens uit deze geisoleerde plek komen?

Terug in Dingle Town aten we in het hostel en gingen daarna op weg naar de pubs! Dat was heel gezellig. De eerste pub was lekker Iers, er zaten enkel wat oude mannetjes uit Dingle die met elkaar aan het dollen waren. De tv stond aan op sport. Later keken we naar TG4’s Glor Tire, een Ierse talentenjacht in het Gaelic zonder de moderne poespas en opmaak. Hilarisch. De presentator vroeg aan de country zangeres: ‘Are you happy with your performance?’  Het meisje antwoordde: ‘Yes’. Dat was het interview. Later gingen we naar een andere pub waar het druk was en waar Ierse muziek werd gespeeld. Uiteindelijk dropen we moe af naar ons hostel voor het laatste nachtje in Dingle.

Dag 4

Het was weer een stralende dag. Aangezien we niet weg wilden uit het paradijs besloten we pas de bus van 16u te nemen (er gaan er drie per dag). We hebben een grote wandeling gemaakt langs de stranden en de kliffen rondom Dingle Town. Het strand was uitgestorven, met uitzondering van een oud juttertje, vogels en andere dieren. De stilte en de zilte zeelucht waren heerlijk. We hebben schelpen gezocht. Toen we het strand achter ons lieten, ging het ‘pad’, wat altijd een relatief begrip is in Ierland, over in weiland. Wederom beenden we tussen de schapen en koeien door, en klommen over hekken en over doorkruisten landerijen. De paden waren nergens verhard en slingerden langs de meest prachtige uitzichten. We pauzeerden in een prachtige baaitje. Na nog even optimaal genoten te hebben van de natuur keerden we terug naar het dorpje, kochten ijs bij de bekende zaak Murphy’s en aten het op in het zonnetje bij de haven. Aan het eind van de middag was het dan tijd om afscheid te nemen van het hostel, van de stilte en de natuur, en van de zon.

Dingle, may the road rise up to meet you, may the wind be ever at your back. May the sun shine warm upon your face and the rain fall softly on your fields. And until we meet again, may God hold you in the hollow of his hand.

Wandeling.

Wandeling.

Wandeling.

Wandeling langs het vuurtorenhuisje... Wat een plek om te wonen!

Rechtboven en linksonder: Foto's uit de bus genomen. Linksboven en rechtsonder: Everhards dierenvriendjes!