dinsdag 25 november 2014

Hendrik Bolhuis: een Groninger aan boord van de Titanic

Proloog

Atlantische Oceaan, voorjaar 1912 - Hij keek omhoog. De inktzwarte hemel was bezaaid met glinsterende sterren en had een heldere maan. Het zijn dezelfde sterren als die waar hij als klein jongetje naar staarde, toen hij nog in Wittewierum woonde. Zittend in het weiland, achter de boerderij, kon hij urenlang dromerig naar de lucht kijken. Wat was de wereld toch een mysterie. Nu, jaren later, hield hij zich krampachtig vast aan een stuk hout, ergens in het midden van de Atlantische Oceaan. Hij wist dat hij nooit meer naar Groningen terug zou keren en zijn broer niet meer terug zou zien. Het laatste gedeelte van het schip ging onder in het ijskoude, onvergefelijke water en hij wist dat hij ieder moment zou volgen. Een vreemd gevoel van rust overviel hem. De sterren en de maan zijn hetzelfde als die in Wittewierum.

Het turbulente leven van een Groningse avonturier

Ergens in een dorp ten noorden van Groningen, drink ik een kopje thee met mevrouw Han Slager-Bolhuis. Op tafel liggen stapels boeken over de Titanic. Slechts een enkeling heeft er weet van dat er een Groninger is omgekomen op de Titanic. ‘‘En dat terwijl zoveel mensen het juist heel interessant zouden vinden. De Titanic is natuurlijk nog steeds iets wat iedereen enorm tot de verbeelding spreekt.’’ Ik blader door mappen vol met documentatie die Slager-Bolhuis in de loop der jaren heeft verzameld. In de ene map zitten krantenartikelen, gekopieerde stukken tekst en andere informatie over de drie Nederlanders aan boord van de Titanic. Één daarvan was Hendrik Bolhuis, de oudoom van Slager-Bolhuis. ‘‘Ik ben ermee opgegroeid dat mijn oudoom Hendrik op de Titanic overleden is. Het kwam ter sprake op bepaalde momenten, dan hadden we het er even over. Zo had mijn oma Hinderkien een puddingvorm van een vis. Ze vertelde me dan dat Hendrik daar vaak pudding in maakte als hij op bezoek was. Hij stond altijd in de keuken en maakte dan van álles, waarbij hij alle potten en pannen gebruikte.’’ Slager-Bolhuis lacht. ‘‘Hij maakte allerlei exotische dingen, vooral uit de Franse keuken. Dat was ongekend in deze contreien.’’

Ambitieus was Hendrik Bolhuis altijd geweest. Mevrouw Slager-Bolhuis noemt het zijn ‘‘avontuurlijke instinct’’. Hij wist al vroeg dat hij andere dingen wilde dan de gemiddelde jongeman uit Wittewierum. Als hij zijn toekomst voorstelde zag hij geen landarbeider, geen gesetteld leven. Een wereldreiziger, dat zag hij. Hij droomde over verre landen en grote steden. Maar hij was ook een realist: hij zou hard moeten werken om daar te komen. 

Hendrik werd geboren op tweede kerstdag 1884, in Wittewierum, een klein plaatsje in het noorden van de provincie Groningen. Daar hadden zijn ouders, Hindrik en Anje, een boerenbedrijf. Hendrik en zijn twee jaar oudere broer Klaas waren vernoemd naar hun twee broertjes, die allebei op zeer jonge leeftijd waren overleden. Slager-Bolhuis heeft ook twee portretten van Hindrik en Anje. De vader en moeder van Hendrik hebben hun mooiste kleding aan op de foto’s. ‘‘Je kunt zien dat zij altijd hard gewerkt hebben, en verdriet gekend hebben. Ze hebben een ‘stoer’ leven gehad, zoals we dat in het Gronings zeggen.’’

De boerderij waar Hendrik werd geboren en woonde tot 1900. De boerderij werd zeventig jaar later verwoest door een brand.

Een aantal jaar later besloten Hindrik en Anje het roer om te gooien en verhuisden naar de stad Groningen. Na eerst nog op een ander adres gewoond te hebben, woonde de familie in 1900 op de Steentilstraat nummer 34, waar zij een kruidenierszaak en slijterij begonnen. Hendrik, toen veertien jaar, woonde tegen die tijd echter al niet meer thuis. Hij werkte bij bakker Wiardi in de Oude Ebbingestraat, en was daar ook op kamers. In 1904 vertrekt hij naar Utrecht, en de volgende zes jaar werkt hij als kok in onder meer Brussel, Oostende, Parijs, Londen en Monte Carlo. 

Hij keerde in september 1910 terug naar de Steentilstraat in Groningen. Inmiddels woonde zijn broer Klaas met diens vrouw Hinderkien aan de overkant van de straat. Moeder Anje was vlak voor Hendrik’s terugkeer overleden. Haar man Hindrik volgde haar twee maanden later. Er was nu, afgezien zijn broer Klaas, niets meer wat Hendrik tegen hield om echt de wijde wereld in te trekken en het avontuur aan te gaan.

Hendrik werkte in veel verschillende hotels en restaurants door heel Europa. Hij bleef constant solliciteren naar hotels en restaurants die hem nog uitdagender leken. ‘‘Dit is het antwoord van het Grand Hotel in Christiania, destijds de benaming voor Oslo,’’ zegt mevrouw Slager-Bolhuis, en wijst op een oude, chique brief. Hendrik was aangenomen, maar het is niet duidelijk of hij er daadwerkelijk heeft gewerkt. Alleen al in de eerste zes maanden van 1911 heeft hij waarschijnlijk al op drie verschillende plekken gewerkt. Zijn zwervende bestaan verdiende prima, waardoor hij regelmatig naar Groningen kon reizen om zijn broer te bezoeken. In de zomer van 1911 werkte hij in Londen, in één van de hotels en restaurants waar de Italiaan Luigi Gatti manager was. Gatti kreeg van de White Star Line de opdracht personeel te ‘ronselen’ (zo heette dat destijds, nu hebben we andere connotaties bij dat woord) voor hun nieuwe stoomboot de RMS Olympic. Hendrik werd ook gevraagd door Gatti, en hij wist niet hoe snel hij moest accepteren. Op woensdag 20 september 1911ging hij aan boord voor de overtocht van Southampton naar New York. Kort na het vertrek had de Olympic echter een aanvaring met een oorlogsschip, waardoor de Olympic grote schade opliep en moest terugkeren. Hendrik schreef gelijk een brief aan zijn broer Klaas, waarin hij zei dat ze bijna met man en muis waren vergaan. De ironie is stekend.

‘‘Dit is mijn favoriete kaart,’’ zegt Slager-Bolhuis. Ze houdt een kaartje vast waarop het McAplin Hotel in New York staat, destijds het grootste hotel ter wereld. Het zou datzelfde jaar nog geopend worden en Hendrik leek hiermee te zeggen dat hij hier graag bij zou willen zijn. Het kaartje is gedateerd op februari 1912. ‘‘Het is het één-na-laatste wat mijn opa van hem hoorde.’’ Ik pak het kaartje aan. Het is ontroerend om iets vast te houden wat Hendrik vastgepakt heeft, waar hij iets op geschreven heeft, iets wat van hem is.

Hendrik in Monte Carlo.

Enkele maanden later stapte Hendrik aan boord van RMS de Titanic. Gatti had wederom personeel geregeld en Hendrik aangesteld als ‘larder chef’ van het à la carte-restaurant. Een ‘larder chef’ hield zich bezig met het koude buffet. Werken op het grootste, meest luxe stoomschip ooit – en onzinkbaar ook nog. Dit was het leven waarvan hij altijd al had gedroomd. Hij ging naar New York! Hendrik had geen tijd om zijn broer te schrijven, want het ging allemaal heel vlug. Een tijdje ervoor had hij nog een kaart gestuurd waarop hij vermeldde dat hij in maart of april een weekje verlof zou hebben en naar Groningen zou komen. Klaas, Hinderkien en hun twee kinderen wachtten hem op – maar hij kwam nooit. 

In Southampton gaf hij zijn koffer in bewaring en op 10 april 1912 vertrok de Titanic. In de nacht van 14 op 15 april voltrok zich de welbekende ramp waarbij er 1522 mensen om het leven kwamen, waaronder bijna de gehele keukenbrigade, op de directeur van het restaurant na. Het keukenpersoneel had maar weinig kans, ten eerste omdat zij noch de status van passagiers hadden, noch de status van bemanning. Ten tweede bestond dit huurpersoneel grotendeels uit buitenlanders en met name uit Fransen, waar op neergekeken werd. Ze werden door de Britten niet toegelaten op het sloependek. Er gaan verhalen dat de bakkers gewoon doorgingen met brood bakken, om mee te geven aan de passagiers die in de reddingboten werden gezet. Zij wisten toch al dat hun treurige lot bezegeld was.

Klaas, Hendrik’s broer, kwam pas eind juli achter de reden waarom zijn broer nooit op bezoek was geweest, zoals hij had beloofd. Drie maanden lang had hij geen idee waar zijn broer was, totdat hij brieven van Hendrik’s vrienden kreeg. Deze vrienden vroegen zich af of Hendrik misschien niet aan boord was geweest van de Titanic. Toen begon er iets te dagen. Klaas’ vermoedens werden bevestigd door de brieven die hij kreeg van Hendrik’s hospita in Monte Carlo en van de Nederlandse consul te Londen. Op 27 juli 1912 verscheen er een korte overlijdensadvertentie in het Nieuwsblad van het Noorden. Als enige erfgenaam kreeg Klaas het Engelse spaarboekje van zijn broer. Dit gebeurde pas in november. Nog veel later, dertien en halve maand na de ramp, werd Hendrik’s loon van de Titanic uitgekeerd. Hij ontving een weekloon van 3 pond en had in die paar dagen aan boord 2 pond 11 shilling en 5 pence verdient. Maar het heeft hem wel zijn leven gekost.

De overlijdensadvertentie in het Nieuwsblad van het Noorden.

Na zijn overlijden werd de koffer die hij in Southampton in bewaring had gegeven, teruggestuurd naar zijn enige erfgenaam, zijn broer. In de koffer zaten maatpakken, zijn wandelstok, zijn correspondentie, een ring en een dik kookboek. ‘‘Kleding en dergelijke werden op een boeldag verkocht. Zo ging dat toentertijd nou eenmaal. Eeuwig zonde natuurlijk.’’ Maar de koffer is er nog, en de wandelstok ook. Op tafel van mevrouw Slager-Bolhuis liggen de overgebleven bezittingen van Hendrik, die door de jaren heen zijn behouden. Een prachtige ring, met sterrenbeelden erop. Heel werelds en ongewoon voor die tijd. Het kookboek ‘Moderne Kookkunst’ ligt er ook bij. Het is een dikkerd, en ruikt zoals een oud boek hoort te ruiken. In sierlijk handschrift heeft Hendrik zijn naam op de eerste pagina geschreven. Een stempel vertelt dat hij het boek bij een Groningse boekhandelaar heeft gekocht, P.H. van Wermeskerken. Verder bekijk ik zijn correspondentie, dat naast sollicitatiebrieven naar verschillende restaurants ook verscheidene ansichtkaarten bevat waarin vrouwen uit heel Europa hem de liefde verklaren. Hendrik stond ook wel bekend als ‘Mooie Hennie’ en de vrouwelijke aandacht was zeker niet schaars. De één zegt haar man voor hem te verlaten, de ander schreef dat ze op het moment zat te wachten waarop ze eindelijk een reactie zou krijgen op al haar brieven. Ze zouden nooit meer wat horen. 

De dood van Hendrik kreeg geen journalistieke aandacht. Pas in 1982 verscheen het eerste echte krantenartikel over deze Groningse kok. Mevrouw Slager-Bolhuis heeft alles verzameld. Op tafel staat ook een ingelijste foto. Het is een statig portret van Hendrik en zijn broer Klaas. Beide kijken geconcentreerd voor zich uit. Het zijn beide knappe, gedistingeerde mannen. Hendrik is een echte gentleman, met een perfecte snor en gesteven boord. Het is geen wonder dat hij zoveel vrouwen het hoofd op hol bracht. Mooie Hennie werd slechts 27 jaar. 

Epiloog

Wittewierum, najaar 2014 - Ik fiets over een hobbelig weggetje door de weilanden. Over mijn schouder zie ik de lange weg die ik afgelegd heb op zoek naar het geboortehuis van Hendrik Bolhuis. De eenzaam gelegen boerderij waarin Hendrik opgroeide is helaas afgebrand in de jaren zeventig, en in de jaren erop in verval geraakt. Er doemt bebossing op in de verder lege en uitgestrekte omgeving. Dat moet het zijn. Ik heb veel vervallen gebouwen gezien, maar dit verdient een heel nieuw woord. Van de boerderij die ooit eens was, staat er alleen nog een schuur overeind. Maar ook dat duurt vast niet lang meer. Het is nog heel duidelijk te zien wat ooit het erf is geweest: eromheen loopt een recht uitgegraven sloot, als een soort slotgracht. Het erf is nu bijna niet meer te betreden, maar uiterst dicht begroeid met bomen en struiken. Met moeite kan ik de schuur en een aantal andere stenen overblijfselen ontwaren. Alles is overwoekerd. Het najaarszonnetje probeert door de dichte bladerendeken door te komen, en valt in bundels uiteen op de donkere grond. Het is duidelijk dat hier al jaren niemand is geweest.

Als ik weer uit het bos kom, kijk ik omhoog. Het is ’s ochtends, ik kan de maan nog zien. Ik denk aan Hendrik. De sterren en de maan zijn hetzelfde als die boven de Atlantische Oceaan. 

De boerderij vlak na de brand in de jaren zeventig. 

De overwoekerde ruïnes, anno 2014.

__________

Met dank aan mevrouw H. Slager-Bolhuis te Bedum, meneer L.H. Bolhuis te Ten Post en meneer T. Penninga namens de Historische Vereniging Ten Post en Omstreken.

Bronvermelding
- ×.‘‘Groninger Bolhuis één van de drie Nederlandse doden.’’ Dagblad van het Noorden, 10 april 2004, blz. 6.
- Brandsma, R. ‘‘Ijzige herinnering aan kok Hendrik Bolhuis.’’ Dagblad van het Noorden, 16 april 2012, blz. 18.
- Groot, de, E.P. ‘‘Het Titanic-drama: Zeemansgraf voor Groninger kok.’’ Nieuwsblad van het Noorden, 10 april 1982, blz. 39. 
- Groot, de, E.P. 75 jaar Titanic. Alkmaar: De Alk, 1987.
- Laan, van der, M. ‘‘Groninger Vrijbuiter op de Titanic.’’ Dagblad van het Noorden, 25 februari 2012, blz. 37.
- Musschoot, D. 100 jaar Titanic: Het verhaal van de Belgen en de Nederlanders. Vlaanderen: Lannoo, 2011.
- Pastoor, P., ed. Boerderijen gemeente Ten Boer en Overschild, 1595 -2005. Bedum: Profiel, 2006.

dinsdag 11 november 2014

Reizen langs het Reitdiep, deel 4/4

In deze serie ga ik naar het noordwesten van de provincie Groningen. Het Reitdiep, een sterk meanderend water dat van de Groningse binnenstad tot aan het Lauwersmeer loopt, zal mijn rode draad zijn. Hoewel er vrijwel geen paden zijn vlak lángs het diep, liggen aan beide kanten, tussen de dijken en in de uiterwaarden, de meest bijzondere cultuurlandschappen. De wierden en slingerende slaperdijken getuigen van de eeuwenoude strijd tussen mens en water, en de kleine dorpjes en gehuchten onderweg vertellen bijzondere verhalen. Ik fiets via de oostelijke oever tot het Lauwersmeer, en keer via de westelijke oever terug naar de stad Groningen.

Vandaag deel 4: Feerwerd - Aduarderzijl - Garnwerd - Oostum - Groningen

Feerwerd

Feerwerd is een prachtig dorp – minder bekend dan buurdorpen Ezinge en Garnwerd, maar zeker niet minder mooi. De stille straten dragen bij aan het gevoel alsof de tijd heeft stil gestaan in dit uiterst karakteristieke plaatsje, dat meerdere bijzondere gebouwen bezit.
   Ten eerste staat de oude molen ‘Joeswert’ fier uit te kijken over het dorp. De molen werd gebouwd in 1855 en maalt nog steeds spelt. Het verliep niet altijd vlekkeloos: twee molenaars zijn gegrepen door de ronddraaiende wieken, maar wisten weer veilig terecht te komen. Ooit viel er een onderdeel naar beneden, rakelings langs een klant en zijn paard. Er is zelfs een jongen door de openstaande luigaten op de grond gevallen. Gelukkig is het vandaag de dag allemaal wat veiliger op de molen en kan een ieder er een bezoekje aan brengen op vrijdag- en zaterdagmiddagen.
   Ten tweede is er het witte, middeleeuwse kerkje, dat in het midden van het dorp is gebouwd. De kerk zelf is gebouwd in de dertiende eeuw, en is gewijd aan Jacobus de Meerdere. Ik had ook geen idee wie dit was, maar het blijkt om een apostel van Jezus te gaan. Als ik aan kom fietsen, valt als eerste de redelijk schuin staande toren op. Het beeld doet me een beetje denken aan de toren van Pisa of Bedum. Daarna wordt mijn aandacht getrokken door een groot bord waarop staat ‘Rustpunt’. Deze borden zie ik vaker op het Groninger platteland. Dit ‘Rustpuntennetwerk’ bestaat uit plaatsen waar passanten even kunnen uitrusten, in dit geval aan de picknicktafels rond de kerk of in de kerkbanken. Er kan in de kerk koffie of thee gezet worden, en koekjes en fruit gekocht worden. Daarnaast is er een toilet aanwezig, en zelfs een bandenplakset en een drinkbak voor de hond. Er is overal aan gedacht en dit is ontzettend handig voor wandelaars of fietsers. Ik drink mijn bekertje thee op en lees wat informatie over de kerk. Enkele grafzerken stammen uit de zestiende eeuw en behoren toe tot vroegere borgbewoners, en de kerkklok is geroofd door, daar zijn ze weer, de Duitsers. Na een rondje door het dorp, stap ik weer op en verlaat het dorp noordwaarts.

De kerk van Feerwerd
De kerk van Feerwerd

Aduarderzijl

Vanaf Feerwerd slingert er een schattig landweggetje richting het Reitdiep. Onderweg kom ik de mooiste huisjes tegen. Dit moet Aduarderzijl zijn. Voor een gehucht met slechts vijftig inwoners kent het ontzettend veel geschiedenis. Bij Aduarderzijl komen het Aduarderdiep en het Reitdiep samen. Rond het jaar 1400 bouwden de Aduarder monniken hier een zijl (een sluis). Tijdens de Tachtigjarige Oorlog verrees er een schans, die om en om werd veroverd door de Spanjaarden en de Staatse opstandelingen. Bij deze veroveringen gebeurden de meest gruwelijke dingen die ik de lezer zal besparen. Tijdens het Rampjaar 1672 was Aduarderzijl één van de zeventien zeesluizen (het Reitdiep was immers nog niet afgedamd) die open werd gezet om het gebied onder water te zetten. Op deze manier hoopte men het Bommen Berend moeilijk te maken en dat lukte – maar wel tegen een hoge prijs, want het zoute water betekende een ramp voor de landbouw. Rond 1880 was Aduarderzijl een drukbezocht plaatsje, omdat schippers en scheepsjagers hier vaak even moesten wachten tot de sluis open ging. Daarom verrezen er wel vier tapperijen (dat is één op de vijf huizen, destijds), zodat deze zeelui tijdens het wachten een glaasje achterover konden slaan (hoewel, vast meer dan één). Langzamerhand verviel in de eeuwen daarop de sluis in een ellendige staat. In 1993 knapte de gemeente Winsum met EU-geld de sluis weer op, en nog immer ligt het er mooi bij.
   Ik beklim de zijl en bewonder het uitzicht. De vlakke weilanden en akkers strekken zich uit tot de horizon. Vanwege de felle zon springen er drie kleuren uit: het groen van het gras, het blauw van het water en de lucht, en het mooie goudgeel van de strobalen. Enkele koeien grazen vrolijk en genieten van deze mooie dag. Ik durf te wedden dat er veel koeien op deze wereld bijzonder jaloers zullen zijn op deze dames, die hier rustig staan te grazen op zo’n prachtige plek.  
   Langs de dijk staat het mooie, witgepleisterde waarhuis, waarvan het oudste gedeelte uit de zeventiende eeuw dateert. Hier woonde ooit de sluiswachter, maar wordt nu gebruikt als evenementlocatie. En wat voor een locatie! Iets verderop, maar uit mijn zichtveld onttrokken, staat nog een bijzonder gebouw: de Allersmaborg. Deze borg stamt uit de vijftiende eeuw, en staat vlak langs het Reitdiep. Het kent een brede gracht met een chique ophaalbrug. De borg werd tot 2004 bewoond maar is daarna in beheer gegeven aan mijn universiteit, de Rijksuniversiteit Groningen. De RUG wil de borg opknappen en er een plek van maken waar alumnibijeenkomsten (oud-studenten) worden gehouden.

Het voormalige zijlhuis van Aduarderzijl

De sluis van Aduarderzijl

Aduarderzijl: waar het Aduarderdiep en het Reitdiep samen komen

Garnwerd

Ik ga echter niet richting de Allersmaborg, maar de andere kant op. Aan de andere kant van Aduarderzijl ligt namelijk mijn volgende stop: Garnwerd. 
   Garnwerd is bekend en populair bij fietsers, dagjesmensen en toeristen vanwege haar beschermde dorpsgezicht en horeca gelegenheden. Aan het Reitdiep ligt bijvoorbeeld Garnwerd aan Zee, een soort strandtentje met een opgespoten strand ernaast. Aan de andere kant van de straat, bij de brug en de molen, ligt het beroemde café Hammingh uit 1876.  In dat jaar werd het Reitdiep afgesloten door een dijk. Het diende als veerhuis en scheepssloperij. Later werd het een gezellig huiskamercafé, met terras en een zwemgedeelte bij het Reitdiep. Het is er altijd druk en gezellig. Geen wonder dat het zo’n populair plekje was bij de Ploeg-schilders. Ik drink wat fris tegen de warmte, en eet een tosti.
   Verder kent het dorpje vele kleine, smalle straatjes met de prachtigste oude huisjes. Deze huisjes hebben naast hun eigen schoonheid nog iets heel speciaals, als je op een bepaald tijdstip in het jaar komt. Ik was er precies op de goede tijd. In de Burgemeester Brouwerstraat, het smalste voor auto’s toegankelijke straatje in Nederland, groeien de stokrozen dan weelderig. Lange, kleurrijke rozen versieren dan de muren, ramen en deuren in Garnwerd. Dat ziet er haast sprookjesachtig uit en kan ik iedereen aanraden eens te gaan bekijken.
   Het kleine straatje met al die stokrozen komt uit bij de dertiende-eeuwse St.-Ludgerkerk. Hiervan stortte in 1738 de toren in, wat natuurlijk niet heel heugelijk was. Deze werd in 1751 herbouwd. Er kleeft nog een leuke anekdote aan de orgel van de kerk: deze zou volgens de overlevering begin negentiende eeuw gemaakt zijn voor de abdijkerk in Aduard, maar het schip waarin het orgel vervoerd werd kwam vast te zitten bij Garnwerd. Daar is het orgel toen voor het gemak maar gewoon gebleven. 

De stokrozen van Garnwerd

De stokrozen van Garnwerd, met op de achtergrond de kerk

De stokrozen van Garnwerd

Ik fiets het dorp zuidwaarts uit, en passeer het gehucht Krassum. De wierde van Krassum werd begin negentiende eeuw zeer enthousiast afgegraven, tot onder het maaiveld. Nu staan er nog een paar boerderijen. De inwoners van Krassum werden ‘kreusvreters’ genoemd, omdat de sloten rondom Krassum vol kroos zaten. In de verte zie ik een hoge wierde opdoemen in het vlakke land.

Oostum

Ik moet flink trappen om boven op deze hoge wierde te komen, maar eenmaal boven is het ’t zeker waard: dit is het dertiende-eeuwse kerkje van Oostum. Oud, schuin en eenzaam kijkt het kleine gebouwtje hooghartig uit over de omliggende vlakke landerijen en het Reitdiep. Het is sowieso één van de meest afgebeelde kerkjes van de provincie, niet in de minste plaats vanwege de aantrekkingskracht die het had op de allerlei kunstenaars. De kerk is nu in bezit van Stichting Oude Groninger Kerken. Niet alleen de buitenkant en de ligging zijn erg mooi, maar ook een bezichtiging van het interieur is de moeite waard. 
   Er is een bijzondere preekstoel en een doophek die gemaakt zijn in een soort Renaissance-stijl. In de toren hangt een klok uit 1446, die eerst in Feerwerd heeft gehangen. Het is echter onbekend hoe deze klok hier komt. Volgens de overlevering was er ooit een ruzie tussen de inwoners van Oostum en Feerwerd, waarbij de Oostumers een ‘oorlogsbuit’ hadden meegenomen. Dit kan best de klok zijn. De kerk dient nu vooral als expositie- en trouwlocatie. Rondom de kerk liggen enkele boerderijen, waar vroegmiddeleeuwse resten zijn gevonden. Dit wijst erop dat er al vroeg bewoning was op deze wierde. Er stond ooit zelfs een borg. Dit moet ook wel, want waarom zou er anders destijds een kerk zijn gebouwd? Ook Oostum komt voor in mijn lijst van de mooiste locaties van de provincie Groningen… wat een spectaculaire plek is dit! 

De wierde van Oostum

Vanwege de steile wierde knal ik met een rotgang weer naar beneden, en stop even bij een tweesplitsing in de weg. Ik ben al bijna weer bij het punt waar ik begon, namelijk Wierum en Wierumerschouw. Ik kan het zien liggen. Beide paadjes leiden naar de brug bij Wierumerschouw, dus twijfel ik welke ik zal nemen. Het ene optie is om te fietsen over een normale weg, de andere optie is om me over een paadje te wagen dat ‘Dode Laan’ heet, en waarbij er een bordje staat ‘Betreden op eigen risico’. Ik begrijp niet goed wat ik me hierbij moet voorstellen en besluit natuurlijk om hier langs te gaan. Het wordt me al snel duidelijk: ik ratel een aantal wildroosters over en fiets gezellig tussen de koeien. Ze staren me ongeïnteresseerd aan terwijl ik me over het bemodderde pad manoeuvreer. Het feit dat dit paadje zo’n lugubere naam heeft, komt doordat hierover vroeger doden van Wierum en Wierumerschouw naar het kerkhof van Oostum werden gebracht, gevolgd door de rouwstoet. Ik sta even stil bij de brug en kijk voor me. Dit is alweer het einde van mijn tocht. In de verte kan ik de stad al zien, slechts groene vlaktes scheiden dit rustieke platteland met de drukte van de stad. 

Reitdiep - bootjes achter de dijk


Terug naar de stad

Het verkeer wordt drukker, de bebouwing wordt hoger, de mensen bewegen sneller en de stilte maakt plaats voor lawaai. Terwijl ik terugfiets naar huis, denk ik na over deze fantastische trip. Wat heb ik veel gezien, en wat heb ik veel nieuwe dorpen en gehuchten ontdekt. Mijn mooie-plekken-in-Groningen-lijst wordt immer groter: de dorpjes Niehove en Saaksum, en de gehuchten Aduarderzijl en Oostum. En wat dacht je van het mysterieuze Zuurdijk en religieuze Warfhuizen. Stuk voor stuk bijzondere plaatsen met een eigen verhaal, en een verborgen geschiedenis. En oh ja, het natuurschoon van Middag-Humsterland, de slingerende dijken en wonderlijke wierden, die waren ook zo mooi… En zo zijn er nog veel meer plekken op te noemen. Er is nog zoveel meer te ontdekken in je eigen omgeving! Dus pak die fiets, auto, of benenwagen – en ga op stap.