dinsdag 30 juni 2015

Verdwenen dorpen, deel 1: Ranum

In mijn nieuwe serie ‘Verdwenen dorpen van de Ommelanden’ ben ik op zoek naar lang vergeten dorpjes in de Groninger Ommelanden. Vaak zijn de overgebleven historische kerkhoven het enige bewijs dat er op deze (veelal eenzame) plekken ooit een dorp heeft gestaan. De artikelen uit deze serie verschijnen eens in de paar weken, en zullen afgewisseld worden met andere verhalen. Vandaag deel 1: Ranum. 

De dag van mijn fietstocht begint niet erg voorspoedig. Ik ben maar nét op tijd voor de trein van Groningen naar Winsum en omdat er een rij mensen achter mij staat te wachten, moet ik haastig mijn fiets vastmaken op de daarvoor bestemde plek. Daardoor zet ik mijn fiets blijkbaar niet goed vast – met als gevolg dat bij het afremmen voor de volgende stop mijn fiets uit zichzelf besluit enkele mensen aan te rijden. Eenmaal in Winsum aangekomen blijkt een steile trap naar beneden de enige manier om van het perron af te komen. Aan de linkerkant van de trap bevindt zich een smalle gleuf voor de fiets. Ik ben rechtshandig dus dit gaat al moeizaam, maar het feit dat mijn remmen het vrijwel niet doen maakt deze operatie helemaal onmogelijk, en dus gaat mijn fiets met mij op de loop. Als ik na een tijdje niet geheel ongeschonden beneden kom, blijkt de lucht grijs geworden en is het gaan miezeren, wat niet voorspeld was door Gerrit Hiemstra. Ik stap snel op mijn fiets om Winsum achter me te laten, maar ik ken het dorp niet zo goed en fiets vier keer verkeerd. 

Ik ben op weg naar Ranum, een gehuchtje rondom een drietal wierden ten noorden van Winsum. Het bestaat uit twee boerderijen en een kerkhofje, heb ik gelezen. Ik weet uiteindelijk de juiste route te vinden en rijd dan een paar keer heen- en weer over het enige weggetje van Ranum, maar een kerkhof kom ik niet tegen. Het miezeren is inmiddels overgegaan op een volledige regenbui. Ik voel mijn enthousiasme iets ingeperkt worden. Links van een grote boerderij bevinden zich donkere bossen, en opeens zie ik, door een opening in de dichte begroeiing, een grijze steen. Daar moet het zijn! Er is geen andere toegangsweg dan over het erf van de boerderij. Ik zet mijn fiets tegen een boom, die gelijk omvalt en bijna in de sloot kiepert (de fiets, niet de boom). Lichtelijk uit mijn humeur stamp ik het erf op. Ik verwacht ergens dat er boze honden aan komen rennen, maar dat gebeurt niet. Er zijn alleen een heleboel koeien die mij verbaasd aankijken door hun lange wimpers.

Het weggetje

De wierde van Ranum

Vlak voor de boerderij loopt een klein zandweggetje richting het bosje. Aangezien ik nu letterlijk door de voortuin loop, zwaai ik naar het raam. Er verschijnt een enigszins verbouwereerde jongen. Ik gebaar naar het hek en het achterliggende kerkhof. De jongen, waarschijnlijk de boerenzoon, komt naar buiten. ‘‘Zou ik het kerkhofje mogen bekijken?’’ vraag ik. Hij kijkt me even aan en haalt dan zijn schouders op. ‘‘Joah, dat kan wel even denk ik,’’ antwoordt hij. De jongen gaat me voor door het hek, opent nog een ander hek en trapt dan galant het stroomdraad voor mij naar beneden. Hij wijst naar een gietijzeren hek een eindje verderop. ‘‘Daar is het. Wil je alles wel weer goed achter je dicht doen?’’ Ik knik. Gelukkig kom ik van het platteland. 

De koeien volgen mij gebiologeerd als ik naar het hek toe loop. Het kerkhofje ligt op de wierde en is bijna volmaakt vierkant. Eromheen staan grote, donkere bomen (dat verklaart waarom ik het eerst niet kon vinden), maar binnen is het open en licht. Kriskras over het bijna dode gras bevinden zich grijze stenen, sommige hoog en sommige laag. Enkele rechtop maar het merendeel plat. Een paar leesbaar, een heleboel ook niet. De grond is ongelijk, zoals ik zo vaak heb vernomen bij een oude wierde. Ranum bestaat dan ook al erg lang, want bij de wierden zijn archeologische vondsten gedaan uit de Romeinse tijd. Het gehucht was ooit een dorpje en werd in het jaar 1000 pas voor het eerst bij naam genoemd. 

Toegang tot het kerkhofje

Er heeft zelfs lange tijd een kerkje gestaan. In 1385 wordt er wat land verkocht om herstelwerkzaamheden van de kerk te bekostigen, wat erop lijkt te duiden dat de kerk toen al aardig oud was. Er bestaan geen afbeeldingen van dit kerkje, maar in 2006 werden door een groep vrijwilligers de fundamenten teruggevonden, waardoor het in enige mate mogelijk was een reconstructie te maken. Aan het begin van de zeventiende eeuw ging de kerk van Ranum over op het protestantisme. De lidmaten kregen een eigen predikant, met de passende naam ‘Theodorus Schepperus’. Schepperus was naast de eerste ook de laatste eigen predikant van Ranum, want na zijn emeritaat werd het kerspel van Ranum samengevoegd met omliggende kerkelijke gemeenten. In de achttiende eeuw kende Ranum nog maar 15 lidmaten. In 1811 was de kerk van Ranum in een zodanig slechte staat dat de kerkgangers genoodzaakt waren naar Obergum te gaan. Niet lang daarna werd de kerk afgebroken. 

Het kerkhof resteert dus nog. Er liggen eeuwenoude grafstenen vol prachtige grafsymboliek. De oudste stamt uit 1644 en is nog leesbaar ook. Waar ik normaal gesproken een beetje vlinders krijg van het vinden van dit soort relieken van de geschiedenis, voel ik me redelijk triest worden in Ranum. Het lijkt er zo slecht onderhouden, zo alleen en vergeten. Scheuren en overwoekering kom je altijd tegen op dit soort historische kerkhoven, maar hier... Voelt het écht eenzaam. Ik snap het ook wel, het is nogal een barrière als je via een privéterrein bij het kerkhofje moet komen, dus veel bezoekers zal het kerkhofje ook niet hebben. Daarnaast -en daarom waarschijnlijk- zijn er ook nergens tekens te vinden dat het historische kerkhof van Ranum überhaupt bestaat. Geen aanwijs- of wegwijsbord en ook geen plakkaat met informatie. En dat terwijl er zoveel bijzondere, oude geschiedenis aanwezig is. 

Het kerkhofje van Ranum

Het kerkhofje van Ranum

Hier moet iets aan gedaan worden, denk ik – maar ja, ik weet ook wel dat het moeilijk is vrijwilligers te vinden voor een dergelijk project. Terwijl ik hier over nadenk schuifel ik terug over het paadje. Hek door, hek door, stroomdraad over, hek door. De regen lijkt opgehouden. Ik bedenk nu dat het zandpaadje door de voortuin van de boerderij waarschijnlijk het oude kerkepad was. Hier hebben al ruim 700 jaar lang mensen overheen gelopen, op weg naar de kerk en het kerkhof van Ranum. En om één of andere reden is dat een geruststellende gedachte. Misschien is Ranum toch niet zo alleen. 

Het kerkhofje van Ranum

Bronnen
Stulp, B. Verdwenen dorpen in Nederland, deel 4: Noord-Nederland (Waddeneilanden, Groningen, Friesland). Falstaff media, 2012.

maandag 22 juni 2015

't Riepster Licht

De aula van het Academiegebouw, het hoofdgebouw van mijn universiteit (de RUG), bevat prachtige gebrandschilderde ramen. Ze zijn ontworpen door Johan Dijkstra, een kunstenaar die samen met Jan Alting de Groninger kunstgroep ‘de Ploeg’ oprichtte. De ramen laten het geestelijke en wetenschappelijke leven in Stad en Ommeland zien. Zo kun je bijvoorbeeld Aletta Jacobs ontdekken, maar ook een verbeelding van Groningen’s bekendste sage: de legende van het Riepster Licht.

Beide foto's zijn van de gebrandschilderde ramen van het Academiegebouw. Het raam op de linkerfoto is hetzelfde als middelste raam op de rechterfoto. Je ziet een verbeelding van het Riepster Licht: twaalf wijze mannen en Jezus in een bootje. Lees er hieronder meer over.

Grote kans dat je wel eens van het ‘Riepster Licht’ hebt gehoord. Dat had ik ook wel, maar wat het nou precies inhield… Dat was een tweede. Het is echter zo’n belangrijk volksverhaal in ‘onze’ folklore, dat het me leuk leek er wat over te vertellen. Dat is moeilijker gezegd dan gedaan, want er bestaan vele variaties op dit verhaal. Dat is logisch met dit soort oude verhalen: vaak zijn ze eeuwenlang mondeling overgeleverd, en elke verteller verandert wel een aantal elementen. Toen deze volksverhalen dan uiteindelijk op schrift werden gesteld, werden die door de jaren heen natuurlijk ook nog eens bewerkt door hun schrijvers. Zo ook de legende van het Riepster Licht. Hoewel de kern van het verhaal gelijk bleef, veranderden bijvoorbeeld regelmatig de namen van de hoofdrolspelers. Dus welke versie kies ik? Ik ga voor wat ik denk dat de bekendste is: de christelijke versie met Karel de Grote.

Het Riepster Licht

Er was eens een koning en die heette Karel de Grote. Hij leefde in de vroege middeleeuwen en was een machtig heerser die over zoveel mogelijk gebieden de baas wilde zijn. Hij had zijn oog laten vallen op het gebied dat Friesland heette. Daar viel Groningen destijds ook onder. Het kostte het hem veel moeite de Friezen te onderwerpen, maar na een lange strijd moesten de Friezen zich toch gewonnen geven. Karel voerde gelijk nieuwe regels in. Zo moesten de Friezen zich gaan bekeren naar het christendom. Dat ging niet zo makkelijk want de Friezen hadden hun eigen goden lief. Daarnaast beval Karel ook dat de Friese wetten op schrift werden gesteld, en dat deze vermengd moesten worden met nieuwe, christelijke wetten. Daar waren de Friezen erg verbolgen over, want zij vonden hun wetten te heilig om op te schrijven. De Friese wetten zijn namelijk jarenlang mondeling overgeleverd, vaak in de vorm van mooie spreuken. Toch wees Karel twaalf wijze mannen aan die de wetten op moesten schrijven, in het Latijn. Zij weigerden en riepen: ‘We willen geen nieuwe wetten over Christus, want wij hebben ons eigen geloof al. En wij kunnen het ook niet over ons hart verkrijgen om onze heilige wetten op schrift te stellen!’

Karel werd boos en gaf hen drie keuzes. Ze mochten ervoor kiezen om onthoofd te worden, om levend begraven te worden, of om op een stuurloos schip te worden gezet. De wijze mannen kozen voor het laatste. Bij Zeerijp lag het schip klaar. Zeerijp ligt nu landinwaarts, maar lag vroeger nog aan zee. Zonder anker, roer, riemen, masten en zeilen werden ze het water in geduwd. De zee was wild en al snel was er geen land meer in zicht. De mannen dreven steeds verder weg en er stak een sterke storm op. Ze baden hun goden om hulp, maar er gebeurde niets. Ieder moment zou het schip kunnen omslaan en dan was het gedaan. Toen zei de oudste man: ‘Onze goden hebben ons verlaten. Laten we als laatste redmiddel bidden naar Jezus Christus, en kijken of hij ons wel wil verlossen uit deze nood.’ De mannen sloegen hun handen ineen, knielden op het natte hout van het schip en prevelden hun gebeden, kijkend naar de donkere hemel. En opeens stond daar een dertiende man op het achtersteven van het schip. Het was alsof hij licht gaf. Hij had een kromhout in zijn hand en daarmee bestuurde hij het schip. De dertiende man vaarde hen veilig de haven van Zeerijp weer in. Hij sprong als eerste aan wal en gooide zijn kromhout in het zand. Toen verdween hij. Plots begon het kromhout te branden en ontstond er een groot vuur. Sindsdien ontvlamde elke avond het licht van het kromhout aan de haven: dit werd het Zeerijpster Licht, oftewel het Riepster Licht, genoemd. Het licht was een baken voor schepelingen, zodat zij wisten waar de haven was. 

Eeuwenlang brandde het Riepster Licht om zeelui de goede weg te wijzen. Maar tijden veranderden. De haven van Zeerijp verzandde en Zeerijp lag op een gegeven moment niet langer aan het water. Het licht van het kromhout doofde. Niet lang daarna kwam er een ander licht voor in de plaats, een licht met een geelrode gloed. Dit licht was door de duivel ontstoken. Schepelingen dachten dat het een baken was en voeren de voormalige haven in, waar ze strandden en vergingen. Zo zijn er talloze zeelieden omgekomen door dit duivelslicht. 

Tot het begin van de vorige eeuw zijn er nog mensen geweest die vertelden het licht te hebben gezien. Jazeker - op donkere, stille avonden brandt het Riepster Licht nog. Maar wees voorzichtig…

Deze versie is duidelijk een christelijke sage. Het vertelt over het falen van de oude goden en de goedhartigheid en behulpzaamheid van Jezus. Daarmee is het een handig verhaal om mensen te laten bekeren tot het christendom. Veel schrijvers zijn het er echter over eens dat deze versie een gechristianiseerde vorm is van een al veel oudere sage. Daar is wel wat voor te zeggen, want deze christelijke versie bevat enkele historische onvolkomendheden: Karel de Grote leefde aan het eind van de achtste en aan het begin van de negende eeuw, maar Zeerijp ontstond hoogstwaarschijnlijk pas in de tiende eeuw. Daarnaast staat ook geheel niet vast dat Zeerijp ooit een haven heeft gehad.

Schrijvers als K. ter Laan noemen dit verhaal van Riepster Licht dan ook een verbastering van een mythe van heidense, Germaanse oorsprong. De onbekende dertiende man was volgens ter Laan Forseti, de zoon van de Germaanse lichtgod Baldur. Hij bracht de twaalf mannen veilig terug naar land en zij leerden van hem het heidense recht. K. ter Laan, en met hem anderen, stelt dus dat het hier in feite gaat om een oud-Friese rechtssage. Deze oud-Friese rechtssage werd dus later gechristianiseerd en waarschijnlijk in de zeventiende eeuw pas aan Zeerijp gekoppeld. Dit was het werk van de laatste pastoor en eerste dominee van Zeerijp: Gerardus Alberti. In A.J. van der Aa’s Aardrijkskundig Woordenboek uit 1851 duidt van der Aa aan dat het licht gezien kan worden bij de Woldweg; deze weg bestaat nog steeds. 

De groep mensen in de verte loopt over de Woldweg bij Zeerijp.

Hoe het ook zij – het Riepster Licht was eeuwenlang een begrip in Noord-Groningen. Al die tijd waren er daadwerkelijk mensen die claimden het licht te hebben gezien. W. de Blécourt, R.A. Koman, J. van der Kooi en T. Meder wijzen daarvoor naar ‘‘optredende dwaallichtjes (blauwachtige vlammetjes ontstaan door verbrandend moerasgas, algemeen als iets bovennatuurlijks beschouwd). Die dwaallichtjes worden in Groningen meestal hiplichtjes genoemd.’’ 

Waar geloof jij in? Is het Riepster Licht een wetenschappelijk verklaarbaar natuurverschijnsel? Is het een baken van het christelijk geloof? Of is ’t het licht van de duivel? Dat is de pracht van deze eeuwenoude legende: het roept meer vraagtekens op dan het antwoorden geeft op onze vragen over het verleden. 

De kerk van Zeerijp; de losstaande toren staat waarschijnlijk op de plek waar ooit eens een vuurtoren heeft gestaan.

Bronnen
Aa, A.J., van der. Aardrijkskundig Woordenboek: deel 13. Gorinchem: Jacobus Noorduyn, 1851.
De Blécourt, W., R.A. Koman, J. van der Kooi en T. Meder. Verhalen van Stad en Streek. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2010. 
Laan, K., ter. Groninger volksleven: Beschrijvende folklore. Groningen: P. Noordhoff N.V., 1959.

vrijdag 12 juni 2015

Grafpoëzie in Noorddijk

Aan de oostelijke rand van de Stad, tegen de wijk Lewenborg aangegroeid, ligt het dorpje Noorddijk. Noorddijk bestaat eigenlijk uit maar één weg, de Noorddijkerweg, dat als een soort abrupte begrenzing tussen Stad en Ommeland dient. Aan de westelijke kant van de weg ligt Lewenborg, aan de oostelijke kant liggen weilanden. Hier houdt de Stad op. Het is een beetje een vreemde plek; het ene moment rijd ik over een fietspad door een nieuwbouwwijk vol rijtjeshuizen en grijze flats, het volgende moment fiets ik over een weg langs boerderijtjes en landerijen. Noorddijk is een fijne bestemming voor een klein fietstochtje vanuit de Stad; zo’n fietstochtje waarvan je een uur geleden nog niet wist dat je ’m ging maken, maar die perfect is als je er toch spontaan nog even uit wilt. In mijn geval zorgt een stralend voorjaarszonnetje ervoor dat ik op een middag in april besluit nog even een ommetje te fietsen.

Mooie fietspaden vlakbij de stad

In Noorddijk ben ik nog nooit geweest. Mijn fiets parkeer ik in een rek op een parkeerplaats die naast de begraafplaats ligt. Aan de overkant van de straat staat een prachtig gelegen kerk met een verrassend hoge toren. De kerk, waarvan het oudste gedeelte uit de dertiende eeuw stamt, is gewijd aan de heilige Stefanus en bezit kunstige gebrandschilderde ramen en een bijzonder neoklassiek kansel. De kerktoren trekt echter de meeste aandacht naar zich toe. Die is bijna twintig meter hoog en heeft een adelaar als windvaan. Boven de deur is een gedenksteen te zien die herinnert aan de bouw van de toren; in 1648 blijkt de eerste steen te zijn gelegd door ene Anna Maria Ulgers. Bij de inwijding van de klokken in 1660 dronken, naar verluidt, de klokkenluiders vier halve tonnen bier ter waarde van zestien gulden en tien stuivers – een fortuin in die tijd.

De kerk van Noorddijk

Maar ik ben niet naar Noorddijk gekomen voor de majestueuze kerktoren of vanwege de alcoholische uitspattingen van voormalige klokkenluiders. Ik ben op zoek naar grafzerken met bijzondere teksten; ook wel grafdichten genoemd. Grafpoëzie is namelijk iets typisch Gronings. Het komt ook wel voor in andere provincies, maar lang niet zo talrijk als in Groningen. Deze overvloed aan Groningse grafpoëzie werd vooral gemaakt in de periode van de zeventiende eeuw tot de eerste helft van de twintigste eeuw. Grafdichten werden vaak in mooie krulletters geschreven en variëren in grootte; soms zijn het vier zinnetjes, soms zijn het hele epistels. De gedichtjes zijn met name bedoeld als troost; om het verdriet van de nabestaanden te vervangen door iets hoopvols. 

Ik heb gelezen dat er hier in Noorddijk enkele mooie voorbeelden zijn te vinden van zulke grafdichten. Als ik het oude kerkhof oploop merk ik gelijk dat de grafzerken netjes onderhouden zijn, en de gedichtjes dus gelukkig goed te lezen. Langzaam loop ik van steen tot steen, lezend wat ze te vertellen hebben. Sommige dichten zijn een lofzang op de overledene, terwijl andere stenen me vermanend toe lijken te spreken. Ook zijn er teksten die blijk geven van liefde, en van intens verdriet. Maar overal is er hoop. Bij die hoop speelt God over het algemeen een grote rol. Bij het merendeel van de grafdichtjes komt heel duidelijk het vertrouwen naar voren dat de overledene tot God geroepen is en nu op een mooiere plek is, ergens daarboven. 

Grafdicht in Noorddijk

Grafpoëzie in Noorddijk

Hieronder een voorbeeld van een religieus gedichtje dat ik tegenkom:

’t Gelove aanbid Gods daden
Schenkt hope en troost in ’t hart
Zoo blijft al gingt ge henen 
De liefde ons verenen
Dit lenigt onze smart

Of wat te denken van deze tekst op de grafzerk van een vrome kerkganger:

Hier in dit sombre graf
Rust overschot van hem
Die ons veel hulpe gaf 
Thans mist ons zijne stem
De levensdraad door God bepaald
Werd hem reeds afgesneden
Zijn ziel verrees en ’t ligchaam daalt
In ’t stof hier naar beneden

En hier, een vermanend berichtje om de lezer eraan te herinneren dat het leven eindig is, en het dus zomaar gedaan kan zijn met de pret:

Ons leven is soms kort van duur
De dood kan komen ieder uur
O! mochten wij dan zijn bereid
Voor eindeloze Eeuwigheid

Hieronder een voorbeeld van een lofzang, op de vrouw en moeder des huizes:

Voor naarstigheid en vlijt 
Is deze steen gewijdt
Reeds naarstig in haar jeugd
Verrigt ze haar taak met vreugd
Was vlijtig, vroeg en spa
Tot heil van kroost en ga
Voleindt was nu haar baan
Haar taak was afgedaan
Maar leeft door ’t nageslacht
Word thans aan haar herdacht

En deze is ook erg mooi:

Wat ook op aard moog heengaan of verderven
De liefde die de harten saamverbindt
Is eeuwig als God zelf, zij kan niet sterven
Maar hoopt dat ze eens de dierbren wedervindt

En dan lees ik tot slot opeens een gedichtje dat tegen alle percepties van de dood ingaat die ik tot nu toe in Noorddijk heb gezien, en waar maar weinig hoop uitspreekt:

Vrienden stapt gerust aan wal
Hier is ’t eind van uw gevaren
Niet het overgindsche dal
Zal ons rust noch kommer baren
Geen Mozes of een Jezus leer,
Moet noch u d’oogen blinden
Geen geloof; maar weten meer
Moet het maar zijn, mijn vrinden
Zoo ben ik heengegaan
Op wetenschap vertrouwen
Niet om weder optestaan
Daarop vergeefsch zij bouwen
Want de mensch is geheel
Stof

Ik loop nog een rondje over het kerkhof en staar in de verte. Voor mij strekken vlakke weilanden zich uit. Het is een typische voorjaarsdag; de blauwe lucht is oneindig en het zonnetje straalt. Het wordt overal weer groen. Er zit heerlijk geurende bloesem aan de bomen. Een groep zoemende bijtjes zwermt vrolijk om de kleine bloemetjes. Overal zie ik lammetjes, bruine en witte schatjes, waarvan sommige nog wat trillerig op hun pootjes staan en anderen al blij rondhuppelen. En dan bedenk ik me: er is inderdaad hoop. Want zolang de kille winter plaats kan maken voor het zachte voorjaar, is er hoop op nieuw leven. En zolang de lichte dagen de donkere kunnen vervangen, is er hoop dat alles wel weer goed komt.

Noorddijk

Noorddijk

Bronnen
- Plas, H. en W. Plas. Religieus Erfgoed in Groningen: oude kerken in de Ommelanden. Bedum: Profiel, 2008.
- NPO Spirit. Tot de dood ons schrijft. 16-04-2015. http://www.spirit24.nl/
- Stichting Dodenakkers. Grafpoëzie te Noorddijk. http://www.dodenakkers.nl/grafpoezie/kerkhoven-en-begraafplaatsen/55-noorddijk.html.