maandag 27 juli 2015

De Zilvervloot-kerk van Niekerk

- UPDATE 06/09/2015: I.s.m. Groninger Krant is deze blog verfilmd. Zie: http://www.groningerkrant.nl/2015/09/sanne-in-de-ommelanden-aflevering-1-niekerk-en-vliedorp/

Het is een ontzettend warme dag. Ik ben de zinderende stad ontvlucht en geniet van de frisse zeewind die er over de Ommelanden waait. Vandaag ben ik in het noordwesten van de provincie, maar omdat er geen treinen deze kant op gaan, heb ik ook geen fiets bij me – dus maak ik gebruik van de bus en de benenwagen. Vanuit Ulrum wandel ik naar Niekerk, in gemeente de Marne (even voor alle duidelijkheid: er is nog een Niekerk in Groningen, maar die Niekerk ligt in de gemeente Grootegast). Onderweg komt er in het weiland aan mijn linkerhand een enthousiaste koe op me afgelopen. Ik probeer haar te aaien maar kom net niet bij haar snuit. Een eindje verderop staat de boer mij met gefronste wenkbrauwen aan te kijken. Ik knik naar hem en loop gauw verder. 

In Niekerk groeien overal bloemen. In borders langs de straatkanten, in bloembakken voor de huizen, of gewoon in het wilde gras. Ik geniet van de klaprozen die tussen het hoge bermgras staan, en van de aangeplante pioenrozen langs de weg. Voor ik het weet is Niekerk  alweer voorbij. Er wonen dan ook maar 70 mensen. Toch is Niekerk een dorp, want het heeft een kerk. 


En wat voor een kerk! Ik had me voor vertrek een beetje had ingelezen, en zag op internet een paar foto’s voorbij komen van het dertiende-eeuwse kerkje. Dat zag er op die plaatjes een beetje grijs en grauw uit. Als ik aan kom lopen herken ik ’m dan ook eerst bijna niet. Wat ziet de kerk er anders uit! Helder wit en stralend in de zon. Echt een plaatje, denk ik, terwijl ik druk foto’s maak. De deur is open. Binnen is het knus. En koel ook, de dikke muren laten geen warmte door. Dat is wel een verademing in deze hitte, en dus strijk ik neer op één van de kerkbankjes. 


Terwijl ik deze eeuwenoude vorm van airconditioning zijn werk laat doen, kijk ik eens goed in het rond. Het eerste wat me opvalt is het plafond. De ene kant is totaal anders dan de andere kant (zie de foto), dat is juist prachtig. Aan de muren hangen krijtborden met spreukjes en gezegden erop. Het orgel heeft twee angstaanjagende zwarte roofvogels. Er is een zeventiende-eeuwse herenbank, waar de vooraanstaande families uit de buurt op mochten zitten, in dit geval de familie van In- en Kniphuizen en de familie Lewe. De twee families waren verwant en hun wapen is vrijwel hetzelfde. Deze is terug te vinden op de herenbank. In het middenpad liggen oude grafzerken, zelfs eentje uit 1564. 


Maar voor het meest bijzondere element van deze kerk (vind ik), moet je naar buiten. Boven de deur aan de westgevel is namelijk een gedenksteen te zien die geplaatst is bij de restauratie van de kerk in 1628/29. Die gedenksteen verwijst naar de verovering van de Spaanse Zilvervloot; daardoor is de verbouwing van de kerk is bekostigd! Ik sta er echt even vreemd naar te kijken. Piet Hein en de Zilvervloot is een bekende en belangrijke gebeurtenis in de Nederlandse geschiedenis. Het voelt vreemd –en vooral onverwacht- dat er hier, op een kleine wierde in het noordwesten van de provincie Groningen, naar wordt verwezen. Hoe zat dat in elkaar? Waarom ging een deel van het geld van de Zilvervloot naar een klein kerkje in de eenzame en afgelegen Ommelanden? 

J.W. Zonderman schrijft het volgende: ‘‘Het bestuur van de West-Indische Compagnie was verdeeld in vijf kamers. De Kamer van Friesland en Groningen was vertegenwoordigd door veertien bewindhebbers. Bewindhebbers uit ons gewest moesten voor tenminste vierduizend gulden in het kapitaal van de Compagnie deelnemen. Na de verovering van de Zilvervloot in 1628 keerde de Compagnie 50% dividend uit.’’ En laat nou net één van die bewindhebbers jonker Evert Lewe zijn, die onder andere heer van Ulrum en Niekerk was. Zonderman: ‘‘Omdat juist in die tijd de kerk van Niekerk zeer bouwvallig was, liet Evert Lewe de kerk restaureren en een nieuw torentje bouwen en deze steen inmetselen ter herinnering aan de verovering van Zilvervloot, uit dankbaarheid voor zijn gewin.’’ Op de toren van de kerk kwam een windvaan in de vorm van een leeuw – het symbool voor de familie Lewe natuurlijk. 


Ik struin wat over het kerkhof en zie een smal kerkepad naar de horizon verdwijnen. Dit pad loopt naar Vliedorp. Vliedorp bestaat nu niet meer, afgezien een verlaten kerkhof. Ooit was het ook een dorpje met kerk – maar dat is héél lang geleden. In 1594 werden de kerkelijke gemeenten Niekerk en Vliedorp gecombineerd. De ene week was er een dienst in Niekerk, de andere week in Vliedorp. Na de Zilvervloot-restauratie werd besloten nog enkel in Niekerk diensten te houden. De kerk van Vliedorp werd afgebroken. Ongeveer een eeuw later stortte ook de losstaande toren van ellende ineen. De laatste predikant die in zowel Niekerk als Vliedorp dienst verzorgde was Godefridus Hugtingius, die daarvoor predikant was geweest bij de Nederlandse ambassadeur in Portugal. Later werd hij weer opgeroepen geestelijke verzorging te bieden aan Staatse legertroepen. Een bijzondere man. 

Het is een dapper kerkje: het heeft de Kerstvloed van 1717 overleefd, terwijl Niekerk zwaar getroffen werd. Er vielen 73 doden en er verdwenen ontelbare veestapels in de golven. Langzaam loop ik het kerkepad op, richting Houwerzijl en de overblijfselen van Vliedorp. Als ik achterom kijkt, torent het kerkje hoog boven alle andere gebouwen uit. 


Bronnen
Pieterman, K.G. Gesprek met de kerk: een rondleiding door de kerk en historie van Niekerk. Eigen uitgave, 1998. 
Plas, H. en W. Plas. Religieus Erfgoed in Groningen: oude kerken in de Ommelanden. Bedum: Profiel, 2008.
SOGK. ‘‘Niekerk.’’ Geraadpleegd 01-07-2014. http://www.groningerkerken.nl/index.php?a=1&p=N&id=88. 
Zonderman, J.W. Kerken met een leeuw in de gemeente Ulrum. Groningen: van Kampen, 1983.

vrijdag 17 juli 2015

Verdwenen dorpen, deel 2: Maarhuizen

In mijn nieuwe serie ‘Verdwenen dorpen van de Ommelanden’ ben ik op zoek naar lang vergeten dorpjes in de Groninger Ommelanden. Vaak zijn de overgebleven historische kerkhoven het enige bewijs dat er op deze (veelal eenzame) plekken ooit een dorp heeft gestaan. De artikelen uit deze serie verschijnen eens in de paar weken, en zullen afgewisseld worden met andere verhalen. Het eerste gedeelte ging over Ranum, en nu fiets ik verder naar Maarhuizen.


De weg naar Maarhuizen is enkel voor auto’s toegankelijk. Eigenlijk moet ik bijna vier kilometer om fietsen, maar het regent en daar heb ik geen zin in. Van tevoren had ik bedacht door de berm te wandelen met de fiets aan de hand. Jammer genoeg zijn er wegwerkzaamheden en is de groene berm veranderd in een glibberige bruine massa. Het kan me niets schelen, dan maar met de fiets aan de hand door de modderige berm baggeren. Ik zie verbaasde gezichten in de auto’s die me voorbij scheuren. Halverwege vraag ik me af of dit wel zo’n goed idee was. Aan de overkant van de weg zie ik een smal zandpaadje lopen: dit was het vroegere trekpad. Ik bedenk dat dit een wandelpaadje is, maar soit: ik stap op de fiets en baan me een weg door het hoge bermgras. Opeens staat er een overdekte bushalte. Ik ga snel op het bankje zitten. Met enerzijds afgrijzen en anderzijds een neiging tot lachen werp ik een blik op mijn in korte broek gehulde benen: ze zijn kletsnat, besmeurd met modder, gras en zelfs lieveheersbeestjes (dat is dan wel weer leuk). Met een zakdoekje probeer ik er nog wat van te maken.

Als ik er niet meer uitzie als een zwerver in een bushokje, eet ik een broodje en wacht tot de regenbui voorbij is. Hier mag je weer fietsen, gelukkig. Het gehucht Maarhuizen staat goed aangegeven, maar het kerkhofje waarnaar ik op zoek ben iets minder. Wat is dat toch, vraag ik me af, dat deze bijzondere historische kerkhoven zo slecht aangegeven zijn? Zo ondergewaardeerd, lijkt dat haast. 

Op weg naar Maarhuizen!

Ik gok erop af te slaan bij een klein slingerend fietspaadje door dichte groene bossen. Enorme overwoekerde weilanden strekken zich aan weerszijden van mij uit. Ik stop bij een houten hek waar een naam in gekerft staat: ‘Enne Jans Heerd’. Hmm. Blijkbaar zijn dit de landerijen van een grote boerderij dat de Enne Jans Heerd heet. Het wordt in ieder geval niet goed meer bijgehouden, de brandnetels komen tot mijn schouders. Ik fiets verder en zie tot mijn verrassing een mooi bankje staan. Verderop verschijnen aan mijn rechterhand hoge bomen die duiden op het kerkhof. Inderdaad: het is weer een vierkant open veld, een wierde, omringd door hoge bomen, zoals alle historische kerkhoven die ik tot nu toe heb gezien – maar dit kerkhofje heeft er ook nog een muurtje bij. Daarnaast is het kerkhof echt vól, in tegenstelling tot andere kerkhoven die ik heb gezien, waar meestal grote open plekken te zien zijn en slechts een paar stenen zijn overgebleven.  

Op weg naar Maarhuizen!

De weilanden van de Enne Jans Heerd

Kerkhofje van Maarhuizen

Toch is Maarhuizen nooit veel meer geweest dan een plattelandsdorpje. Het bestond al rond het jaar 1000, maar hoorde toen nog bij het kerspel Baflo. In het jaar 1211 kreeg bisschop Otto van Munster het verzoek van een groepje gelovigen om Maarhuizen tot een eigen parochie te maken. Otto gaf hier goedkeuring voor en Maarhuizen splitste zich af. Baflo zou wel de moederkerk blijven. Er moeten in die tijd rijke doch vrome mensen in Maarhuizen gewoond hebben, want het dorpje was in staat genoeg land en geld op te brengen om de kerk én de pastoor te kunnen onderhouden. Daarnaast moesten de Maarhuizer parochianen ook nog een soort schadevergoeding betaald worden aan de pastoor in Baflo, die nu last had van ‘inkomstenderving’.  

Blijkbaar floreerde de zelfstandige parochie, want in 1468 werd Maarhuizen uitgebreid met een deel van het kerspel Lutke Saaxum (Klein-Saaksum). Lutke Saaxum werd namelijk opgeheven, want de kerk verkeerde al lange tijd in slechte staat en er waren geen middelen om dit te herstellen. Ondanks de komst van de Lutke Saaxumers kreeg het dorp Maarhuizen na de reformatie geen eigen predikant meer, maar werd samengevoegd met onder meer Obergum en Winsum. De parochie liep leeg na de fusies met andere kerkelijke gemeenten en daarnaast waren veel landbouwers in de buurt doopsgezind geworden. Dit alles verminderde het financiële draagvlak zodanig dat het kerkje niet meer onderhouden kon worden. In 1726 werd het kerkgebouw gesloopt. Het ommuurde kerkhofje bleef achter en bleef wel in gebruik. 

Kerkhofje van Maarhuizen

Kerkhofje van Maarhuizen

Bijna 300 jaar na de sloop van het kerkje sta ik in Maarhuizen. De oudste grafzerk aanwezig op het kerkhofje stamt uit 1630. Ik zie steeds opnieuw dezelfde namen verschijnen op de graven: Martini, Sybolt en Brommersma. Het zijn de namen van de oorspronkelijke families die de drie boerderijen van Maarhuizen bewoonden. Één van die drie boerderijen heet nog steeds de Sijboltsheerd. Het gehucht bestaat nu nog steeds uit drie grote boerderijen. 

Kerkhofje van Maarhuizen

Kerkhofje van Maarhuizen

De boerderij die het dichtst bij het kerkhofje staat is de Enne Jans Heerd, een fantastisch mooi gebouw dat van buitenaf leeg lijkt te staan. Het is de boerderij van wie die overwoekerde weilanden zijn, die ik onderweg had gezien. Het is een kop-en-hals-rompboerderij met een echt Gronings dwarshuis ervoor gebouwd. Het huis lijkt uit te kijken op het kerkhofje. De boerderij is genoemd naar Enne Jans Huizing, die de boerderij van zijn schoonouders erfde in 1788. Er staan kromgegroeide bomen in de tuin, en het gras is hoog. Later lees ik dat de boerderij in 1977 verkocht is aan Staatsbosbeheer en enkele jaren daarna is gerestaureerd. De boerderij is een rijksmonument en wordt momenteel nogmaals gerestaureerd. Op de website van Staatsbosbeheer staat dat zij een ondernemer zoekt die duurzame plannen kan ontwikkelen om de boerderij met een toekomst te voorzien. Ik hoop echt dat ze iemand vinden, want dit is een bijzonder plekje. 

Enne Jans Heerd

Enne Jans Heerd

Bronnen
‘‘Enne-Jans Heerd.’’ Staatsbosbeheer. Geraadpleegd 24-06-2015. http://www.staatsbosbeheer.nl/natuurgebieden/hogeland/enne-jans-heerd.
‘‘Kerk en kerkhof in Maarhuizen.’’ Geraadpleegd 24-06-2015. http://djvanham.home.xs4all.nl/GRONINGIANA/KERK%20EN%20KERKHOF%20IN%20MAARHUIZEN.htm.
Stulp, B. Verdwenen dorpen in Nederland, deel 4: Noord-Nederland (Waddeneilanden, Groningen, Friesland). Falstaff media, 2012.

donderdag 9 juli 2015

Kijk uit voor de Borries!

Laatst moest ik eens op een avond in het Groningse dorpje Rottum zijn. Na een enigszins gênante rit voorin een klein en verder leeg busje dat van Middelstum naar Uithuizen pendelde, werd ik er bij de halte ‘t Lage Eind’ uitgegooid. Vanaf daar is het nog zo’n kilometer lopen tot het dorp. Het was al donker en aangezien ik me niet in het drukste gebied ter wereld bevond, betekent donker ook echt donker. Eerder, in de bus, had ik, met een ongekende vooruitziende blik, al een zaklamp-app gedownload voor mijn telefoon. Die bleek ik inderdaad nodig te hebben. Het was stil en ik hoorde niets dan mijn eigen voetstappen en het ritselende gras. Ik voelde dat ik sneller ging lopen. Normaliter ben ik niet bang voor het donker; ik ben student, uiteraard loop ik wel vaker door het duister over straat. Maar in de stad zijn er altijd ménsen, nu was ik helemaal alleen. Daarnaast wist ik dat het Groningerland veel spookverhalen kent. Dit zijn getuigenissen van mensen die ooit de meest rare schepsels hebben gezien; verhalen over allerlei enge wezens die zich op het platteland schuilhouden. Eén ding hebben ze gemeen: ze komen in het donker tevoorschijn. 

Toen er rechts van mij opeens enkele struiken en bomen opdoemden sprong ik van schrik een gat in de lucht. Ik keek schichtig opzij. Ik vervloekte mezelf dat ik van tevoren had gelezen over de borries (de Groningse benaming voor een helhond), die ooit is gespot is in Rottum. De borries had zich verstopt achter een groepje struiken, zijn enorme, gloeiende ogen het enige licht in de duisternis. Ik stond even in tweestrijd, maar in een vlaag van heldhaftigheid (of totale verstandsverbijstering) boog ik me voorover, duwde met trillende handen een aantal takken opzij en tuurde in de bossen. Ik wachtte even op een moment suprême, maar er gebeurde niets. Ik werd niet aangestaard door een paar woestkijkende ogen en ik werd ook niet aangevallen en opgegeten. Snel liep ik door. En wat was ik opgelucht toen ik voor de terugweg een lift aangeboden kreeg…  

Een borries is dus de Groningse benaming voor een helhond, of spookhond. Dit is een grote, zwarte hond, met een krullende vacht en een buitenproportioneel grote kop, waarin zijn grote ogen gloeien als kolen. In Groningen dolen borries gewoonlijk rondom wierden, hun poten onhandig voortbewegend. K. ter Laan, in zijn Groninger Overleveringen uit 1930, waarschuwt ons: ‘‘[…] veur ’n borries mòie oppaazn. Dat is ’n hond dij spoukt. ’s Nachts komt e joe tegen, ie wòrren der kèl van. Ze binnen der bie duustern, en ze binnen der bie moanschienweer. Geluud heur ie nooit. As de moan schient, kìn je ’t vot aan twij dingen zain […] De borries het ’n hail biezunder soort van gaang; hai verzet zien baaide linkerpooten touglieks, en din weer zien baaide rechterpoten touglieks; hai zuit hinneweer. Aan zien staart kìnje ’t ook vot wel zain.’t Is ’n hail dikke, roege staart, dij stekt e staail achteroet. Aander honden hebben staart aaltied ’n beetje schaif mit ’n boogje der in. Mor ’t alleriezelkste is, as ’t duuster is. Want hai het ogen as dòbbelaaiers*, en ’t vuur vlogt ter oet. Aaltied löpt e op ainzoame steden, benoam bie òl borgen. Ie mouten niks doun, en gain woord zeggen; din het e gain macht over joe.
*Dòbbeldaaiers zijn kleine sauskommetjes, die vroeger voor aardappels gebruikt werden.

Het gaat hier natuurlijk om een mythisch wezen. De helhond komt wereldwijd in volksverhalen voor. Het zien van de grote zwarte hond is in het volksgeloof een omen; een ongunstig voorteken. De helhond is de brenger van naderend onheil, of, nog een tikkeltje dramatischer, de dood. Bij het zien van de hond wist men dat er iemand in de naaste omgeving binnenkort het loodje zou leggen; bij het horen blaffen ervan was de dood al nabij; bij het horen rinkelen van de kettingen die de hond bij zich droeg was je zelf al zo goed als dood. Fré Schreiber noemt inderdaad dat de Groningse borries een ‘‘grimmige hond met gloeiende kettingen’’ is. 

'De dood' op een Rottumse grafsteen

Niet alleen in Groningen maakt de helhond nog deel uit van volksverhalen, ook in Twente en Noord-Brabant wordt er nog over dat enge zwarte beest verteld. Buiten Nederland komt de helhondvoor in onder meer de Griekse, Germaanse en Azteekse mythologie, en Britse en Noorse volksverhalen. Maar ook in de hedendaagse populaire cultuur is er nog plaats voor de helhond: zo is er de Grim uit Harry Potter, en de hond die Sherlock Holmes en Dr. Watson zien in The Hound of (the) Baskerville(s)

Terug naar Groningen. Volgens de volksverhalen is de hond gezien van Niehove tot Garmerwolde en Bourtange tot Grootegast. En dus ook in Rottum, waar ik de desbetreffende avond angstige blikken over mijn schouder bleef werpen maar uiteindelijk geen borries heb gezien. Volgens de overlevering is daar eens rond middernacht een ‘vurige ijzeren wagen’ gezien, bespannen met vier of zes van die helhonden! K. ter Laan vertelt dat er in de polder bij Termunten ook een borries is verschenen: ‘‘[…], ’n roege swaarde. Dij is tusschen twaalm en ain aan ’n snieder* verschenen, dij te laank in haarbaarg zat. Keerl is ter aan doodgoan van schrik.
*Een snieder is een kleermaker.

In een schoolmeesterrapport uit 1828 schrijft L. Hoeksema uit Zuurdijk dat op de ten zuiden gelegen wierde Ewer ‘‘een zoogenaamde Borries gezien werd; zulk een Borries was, volgens het hier aangehegte denkbeeld een zeker vadsig en goedaardig soort van helsch gedrogt.’’ Het is vreemd dat de traditionele rol van omen in Ewer niet van toepassing is: de ‘vadsige’ borries wordt hier blijkbaar als goedaardig gezien. Hoeksema vertelt dat op enkele andere wierden in de buurt ook een borries is gezien, zoals op de Leenster wierde, en die van Elens, Houw en Menneweer. Deze borries waren wel beladen met gloeiende ketens en dus ‘‘een meer grimmig dan moedig gedrochtensoort’’. Niet zelden werd de borries vergezeld door een veulen zonder kop en een aantal dansende juffers. Samen moeten ze er een enorm feest van hebben gemaakt. 

Maar het mooiste verhaaltje, vind ik, komt uit de omgeving Delfzijl en is rond 1933 opgeschreven. Op een avond liepen Klaas, ‘een roukeloze kerel’, en zijn vrienden Eltje en Jaan van Oterdum naar Geefsweer. Ze hielden van kaartspelen en jenever drinken, en waren die avond dan ook redelijk beschonken. Net buiten Oterdum ‘is doar ’n roege swaarde hond aal bie heur laangs schoven’. De hond werd, volgens het verhaal, steeds ‘dikker’ (groter). In een bui van stoerdoenerij, die ongetwijfeld het gevolg was van die laatste glazen jenever, riep Klaas: ‘‘Hai zel sloag hemmen al is het de Duvel ook!’’ Hij had met een stok in zijn hand gelopen, maar toen hij die op wou heffen om de immer groter wordende hond te slaan, lukte dat niet. Hij kon zijn arm niet meer bewegen. Toen hadden ze het door en zei Eltje: ‘‘Tegen de Boze kunnen we niet vechten. Men moet nooit boze machten oproepen.’’ De hond werd kleiner en het gevaar week. 
Het is duidelijk, mensen: kijk uit voor de borries!

'De dood' op een Rottumse grafsteen

Bronnen
Huizenga-Onnekes, E.J. (J.A. Fijn van Draat). Heksen- en duivelsverhalen in het Groningerland. Winschoten: J.D. van der Veen N.V., 1992.
Laan, K., ter. Groninger Overleveringen (deel 1 en 2). Groningen: Erven B. van der Kamp, 1928.
Renswoude, O., van. ‘‘De Borries.’’ Taaldacht, gepubliceerd 29-09-2010. Geraadpleegd 10-06-2015, http://taaldacht.nl/2010/09/29/de-borries/.
Schreiber, F. Groninger Almanak. Ede: Verba, 2008.