dinsdag 30 september 2014

Reizen langs het Reitdiep, deel 1/4

In deze serie ga ik naar het noordwesten van de provincie Groningen. Het Reitdiep, een sterk meanderend water dat van de Groningse binnenstad tot aan het Lauwersmeer loopt, zal mijn rode draad zijn. Hoewel er vrijwel geen paden zijn vlak lángs het diep, liggen aan beide kanten, tussen de dijken en in de uiterwaarden, de meest bijzondere cultuurlandschappen. De wierden en slingerende slaperdijken getuigen van de eeuwenoude strijd tussen mens en water, en de kleine dorpjes en gehuchten onderweg vertellen bijzondere verhalen. Ik fiets via de oostelijke oever tot het Lauwersmeer, en keer via de westelijke oever terug naar de stad Groningen.

Vandaag deel 1: Groningen - Dorkwerd - Wierum - Wetsinge - Schaphalsterzijl.

Het Reitdiep is een diep dat loopt van de Groninger binnenstad tot het Lauwersmeer. Het gedeelte in de stad, vanaf de Noorderhaven tot Dorkwerd, is de in 1385 gegraven benedenloop van de Drentsche Aa. Vanaf Dorkwerd naar Zoutkamp is het Reitdiep de gekanaliseerde benedenloop van de Hunze. Het is nog steeds de belangrijkste afwatering van het noorden en het westen van de provincie. Men is er niet helemaal uit wat de naam ‘Reitdiep’ nu eigenlijk betekent. Zo kan ‘reit’ ‘riet’ betekenen, verwijzend naar het riet dat aan weerszijden van het water groeit.  

Groningen

Ik begin mijn tocht aan het Hoge & Lage der A, één van de mooiste plekken in de oude binnenstad van Groningen. Het ‘Hoge’ duidt op de hoge kade langs de oostkant; het ‘Lage’ is de lagere kade op de westelijke oever van het water dat de ‘A’ wordt genoemd. Het verschil in hoogtes van de kades ligt aan het feit dat tot 1877 de getijden nog vrij spel hadden in de stad. De kades werden afgewisseld bij hoog- of laagwater. Na de afdamming van het Reitdiep kwam hier een eind aan. Aan het water staan statige pakhuizen, hoog en trots. Het zijn relieken van het rijke handelsverleden van de stad Groningen. Dat het een bijzonder stukje stad is, blijkt wel uit het feit dat er maar liefst 28 rijksmonumenten langs de kades staan, met panden daterend uit de dertiende eeuw.
   Aan de noordkant van de stad ligt de nieuwbouwwijk Reitdiephaven. Lezers van mijn blog weten waarschijnlijk wel dat ik verzot ben op oude dorpjes met bijzondere huisjes. Toch vind ik de wijk Reitdiephaven een bijzonder geslaagd nieuwbouwproject. Per cluster zijn de huizen allemaal in dezelfde stijl gebouwd, de volgende cluster weer anders. Met name de huizen rondom de jachthaven (waar wel 225 boten kunnen liggen) lijken zo van Deense of Noorse kustplaatsjes naar Groningen te zijn gekopieerd. Geel, rood en blauw zijn de houten huizen en torentjes. Aan de andere kant staat een rij huizen die lijkt op een reeks strandtenten, met donker en licht steigerhout. Iets ten noorden van de jachthaven lopen schapen door de weilanden. Dit is voor mij het teken dat de stad ten einde komt, we gaan de Ommelanden in. 

Reitdiephaven

Dorkwerd

Tussen de stad en de plaats Dorkwerd ligt slechts een weiland. Als een inwoner van de laatste rij nieuwbouwhuizen in Groningen een steen gooit in noordelijke richting, ligt die steen in Dorkwerd. Het zal slechts een matter of time zijn tot de hippe nieuwe huizen zich zullen vermengen met de oude, karakteristieke boerderijtjes die nu nog verspreid door de velden staan. Ik heb enige moeite met de vraag of ik Dorkwerd moet bestempelen als dorp of gehucht. Het heeft een kerk, dus officieel is het een dorp. Laten we het dan houden op een piepklein wierdedorp, want de wielen van mijn fiets hebben precies vijf omwentelingen nodig om van het bordje ‘Dorkwerd’ naar het bordje met de streep door de plaatsnaam te komen. Op de wierde liggen de kerk en de pastorie, het dorpshuis, de voormalige schoolmeesterswoning, het voormalig café en een boerderij. Het vormt samen een boeiend geheel. De boerderijen die losjes om de wierde heen staan worden ook tot het dorp gerekend.
   Het charmante ‘dork’ uit de naam Dorkwerd betekent ‘derrie’. Eigenlijk betekent de plaatsnaam dus ‘modderige wierde’. Deze modderige wierde werd, zoals zoveel andere, afgegraven onder leiding van professor van Giffen. Dit zorgde ervoor dat de kerk, stammend uit 1648, een deel van zijn ondersteuning verloor. Het is in 2007 ingrijpend gerestaureerd, om verzakking te voorkomen. De toren is in 1869 gebouwd, maar de klok die erin hangt stamt uit 1682 en komt uit het nabijgelegen Wierum. Deze klok heeft de Tweede Wereldoorlog overleefd, iets wat redelijk zeldzaam is, aangezien de Duitsers gek waren op kerkklokken. Diezelfde Duitsers haalden in mei 1944 bij Dorkwerd een Engelse Lancaster bommenwerper neer. De vijf Engelse bemanningsleden kwamen om, maar de twee Canadezen overleefden de crash.

Dorkwerd

Dorkwerd

Ik laat Dorkwerd achter me en rijd in noordelijke richting, waar ik het imposante van Starkenborghkanaal oversteek. Grote schepen dobberen in het water. Nog 500 meter verderop kom ik bij het Reitdiep, dat ik ook oversteek. Ik fiets nu aan de oostzijde, een smal paadje waarbij je even stil moet staan aan de kant als er tegenliggers aankomen. Er varen mooie bootjes in het water, dat oplicht door de zonnestralen. Een meneer, varend onder de Duitse vlag, heft zijn hoedje. Ik zwaai vrolijk terug.

Reitdiep

Wierum

Het fietspaadje komt uit in het gehucht Wierum. Hier bevinden zich een boerderij, twee huizen en een kerkhof. Ik was er haast aan voorbij gefietst, ware het niet dat mijn getrainde oog viel op wat grijze stenen op een kleine wierde. Op het laatste moment gooide ik mijn stuur om en nam een kijkje. Tot mijn verrassing stond er gewoon een toeristisch informatiebord. Later werd me duidelijk waarom; Wierum is onderdeel van het Pieterpad.
   Het bord vertelt me dat Wierum niet tot een gehucht is verworden na de afgraving van de wierde, maar ook ver daarvoor al weinig inwoners had. De kerk was al afgebroken in het begin van de negentiende eeuw, terwijl de afgravingen pas in 1912 begonnen. Toch stond er al een kerk in de veertiende eeuw. In die tijd was Wierum zelfs een parochie. Eeuwen later werd Wierum gecombineerd met Dorkwerd. De eerste predikant die beide plaatsen onder zijn hoede had, was een meneer met een jaloersmakende achternaam: Marcus Marsmannus, in 1612. Een latere predikant was Georgius Vechnerus, een man met verhaal. Hij werd geboren in Goldberg, Polen, en was hofprediker in Heidelberg, Duitsland. Toen dit in katholieke handen kwam, vluchtte hij naar Nederland. Hier werd hij predikant in Wierum en Dorkwerd, van 1623 tot zijn dood. De kerk in Wierum werd overbodig en gesloopt in de winter van 1829. De klokkenstoel en klok werden over het ijs van het Reitdiep naar Dorkwerd gebracht.
   Aan de overkant van het Reitdiep, de westzijde dus, ligt het gehucht Wierumerschouw. Een schouw is de naam voor een kleine boot, die werd gebruikt als voetveer. Nu is er een brug. Vroeger heette het hier Wasingehuis. Eerst was het gehucht eigendom van het Klooster van Aduard en later van de stad Groningen. In 1769 verkocht de stad deze gronden en het recht om de scholle te bedienen. Dit was nu ten laste van de provincie. Die had daar geen zin in, en zodoende kwam er in 1887 een draaibrug.  

Wierum

Vanaf hier is het Reitdiep de benedenloop van de eens machtige en wilde rivier de Hunze. Over een betonnen fietspaadje ga ik noordwaarts, het Reitdiep aan mijn linkerhand. Tussen het fietspad en de dijk die langs het water loopt, strekt zich grasland uit. Op twee of drie plekken na, kom je niet dichterbij het water. Dat maakt het diep juist zo mysterieus. Het fietspad slingert met gekke bochten langs en door de slaperdijken. Ik passeer het gehucht Hekkum. Het pad gaat weer dichter naar het water toe. Er staan nieuwe picknickbankjes, waar ik even ga zitten terwijl er een bootje langs komt varen. Eenmaal weer op de fiets kom ik vlakbij Garnwerd uit, maar dan aan de andere kant van het water. Op een gegeven moment zou je rechtsaf kunnen, naar een buurtschap dat de Raken heet. Ooit, op een eerdere fietstocht, sloeg ik dit pad in. De Raken heb ik nooit gezien, klaarblijkelijk was ik er voorbij gezoefd voor ik er erg in had. Het moeten die twee boerderijen en die sluis wel zijn geweest. Ik was die bewuste dag op weg naar Wetsinge. 

Wetsinge

Via het weggetje kom je eerst in Groot Wetsinge. Groot Wetsinge bestaat uit één straat en is zo klein dat het geen kerk heeft. Klein Wetsinge heeft wel een kerk. Klein Wetsinge in namelijk groter dan Groot Wetsinge. Het vergde mij ook enige inspanning om dit te ontdekken want ik geef toe dat het niet erg logisch is. Maar het grotere Klein Wetsinge is alsnog piepklein. Samen vormen de Wetsinge’s Wetsinge, dat in het Gronings wordt uitgesproken als een soort werkwoord: Wetsen. Het is een bijzondere constructie. Hoe dan ook, ik fietste die dag Groot Wetsinge in en aan weerszijden van de enige straatje die het buurtschapje kent, staan de meest prachtige huizen. Ooit stond er wel een kerkje, maar die is in 1840 afgebroken. De graven van de begraafplaats zijn nog wel zichtbaar. De begraafplaats was tot 1910 in gebruik. De overgebleven grafstenen staan kriskras over een goed bijgehouden grasveld met heggetjes en bloemen, voor de fantastisch mooie pastorie. Van het pand resteren nog gedeeltes uit de dertiende eeuw. Toen de kerk verdween, verwerd de pastorie tot smederij en veehouderij. Daarna verviel het gebouw in een ellendige staat. Gelukkig is het in 2000 flink gerenoveerd en staat het huis nu glorieus uit te kijken over de mooie uitzichten. Het gebouw leent zich nu voor concerten en bijeenkomsten. Aan de andere kant van het weggetje staat een eveneens prachtig huis, dat Middeleeuws aandoet. Het heeft dikke stenen en kleine ramen met rode luikjes en wordt binnenkort voor filmopnames gebruikt. Groot Wetsinge is een jaloersmakende plek en zeker het omweggetje waard.  

Wetsinge

Wetsinge

Dit keer sla ik de Raken en Wetsinge echter over en trap noordwaarts, richting Schilligeham. Mijn ego wordt onderweg danig op de proef gesteld als er twee 65-plussers mij voorbij snellen met een tempo alsof ze voor een etappeoverwinst in de Tour de France sprinten. Gelukkig voor mijn zelfbehoud zie ik nog net op tijd dat het om elektrische fietsen gaat. Overal op het platte Groningse land kom ik ze tegen, van die oudjes die mij zo hard voorbij scheuren dat ik bijna in de berm lig. De ietwat viezig aandoende buurtnaam ‘Schilligeham’ stamt waarschijnlijk uit de veertiende eeuw, toen hier een voorwerk (of boerderij) van het klooster van Aduard werd gebouwd. Kloosters waren in die tijd niet alleen maar gebedshuizen, maar lokale centra van politieke en economische macht. Er werd handel gedreven en recht gesproken. Het waren kloosters die de grootste lappen grond bezaten en bepaalden wat hiermee werd gedaan. Het Sint-Bernardusklooster van Aduard bezat zo’n zesduizend hectare grond en was hiermee de grootste van het noorden. De velden bij Schilligeham behoorden hier dus ook toe.

De velden rondom Schilligeham

Een aantal kilometer verderop, nog steeds het fietspad volgend, kom ik bij het meest westelijke gedeelte van het Winsumerdiep. Hier passeer ik een bord met daarop de naam van dit streekje: ‘Schapehals’. Ik maak er een foto van. Bij het nabijgelegen Schaphalsterzijl komen het Winsumerdiep en het Reitdiep samen. Het gemaal uit 2005 kent een groot, glazen gebouw, met een overkapping die tot aan de railing bij het water loopt. De perfecte locatie om even te schuilen voor de hoosbui die overkomt. Ik leun, droog door de overkapping, tegen de leuning en kijk naar de intens grijze lucht, en de onophoudelijke stroom regendruppels die als een gordijn voor mij langs vallen. Aan de overkant staat een schattig wit huis met groene luiken, het zijlhuis. Het achterste gedeelte bestaat nog uit de oude rode bakstenen. Hier woonde oorspronkelijk de sluiswachter. Het gebouwtje staat pal tegen een dijkje, en de voortuin en het houten hekje lopen daardoor haast steil omhoog.

Schaphalsterzijl

Na een klein halfuurtje stopt het met regenen en schijnt er een dapper, waterig zonnetje. Ik laat het gemaal achter me en fiets over een smal weggetje door Schouwerzijl, een stil dorpje gelegen aan de Kromme Raken, een zijtak van het Reitdiep. Daarover volgende keer meer!

zondag 14 september 2014

Schapen, streekjes en stranden: fietsen in Noordoost-Groningen, deel 2/2

Op een zomerdag stap ik met mijn fiets in de trein naar Delfzijl. Ik heb een vaag idee hoe ik wil fietsen en wat ik wil zien, maar ik laat me vooral graag verrassen. Zoals altijd ben ik vooral benieuwd naar de kleine dorpjes, de gehuchten, de verloren nederzettingen – en al hun verhalen. Want waar geleefd is, is altijd iets bijzonders te vinden. Daarvoor hoef je niet ver te reizen; kijk gewoon eens naar de kleine namen op de kaart, en je ontdekt gegarandeerd iets nieuws.  

Vandaag deel 2 van 2: Vierhuizen-Spijk-Godlinze-Losdorp-Oldenklooster/Feldwerd-Marsum-Appingedam.

Ik fiets langs de groene dijk. Aan mijn andere hand vlakke akkers. Het ruikt er naar stro en geelgouden vlaktes strekken voor me uit. De velden worden omringd door suizend riet. Hoog in de lucht zweven roofvogels, op zoek naar een prooi. Er is een gehucht genaamd ‘Polen’. Het pad loopt door een eenzaam windmolenpark. Ik kom onder een grote windmolen door. Zoef, zoef, zoef, doen de wieken. Ik sla af en rijd weer landinwaarts, door het gehucht Vierhuizen. Hier staan letterlijk vier huizen. Het pad dat er enigszins parallel aan loopt heet Tweehuizen, en nu kunt u wel raden hoeveel huizen daar staan.

Ik kom aan in Spijk. Spijk behoort tot de groep van oudste nederzettingen in het Noord-Groninger zeekleigebied. Door de afwisseling van perioden van overstromingen en de meer rustige perioden zijn verschillende wierdengeneraties te onderscheiden. De oudste generaties waartoe Spijk behoort worden gekenmerkt door een radiaire structuur. In het midden van het dorp, als een haast te perfect schoolvoorbeeld, ligt de kerk te midden van een perfect cirkelvormige weg en gracht. In de gracht zwemt een statige, zwarte zwaan. Aan de weg rond de kerk staan vroegere winkelpanden en cafés, de kosterij met de aangebouwde voormalige lagere openbare school en het gebouw van de spaarbank.

Net als zoveel andere nederzettingen in dit gedeelte van Groningen, had Spijk te lijden onder de grillen van de zee. Toch heeft het alles overleefd, terwijl veel andere dorpen zijn verdwenen tijdens overstromingen. Tweemaal is het gehele dorp weggespoeld, op de kerk na. Daarna bouwden de overlevenden dapper weer een bestaan op en ontstond er langzamerhand weer een dorp. Dit gebeurde tijdens de welbekende Sint-Maartensvloed van 1686 en de Kerstvloed van 1717. Na de Kerstvloed werd begonnen met de bouw van een zeewering.



Via de Spijkster Oudedijk rijd ik naar Godlinze, een plaatsnaam die me altijd tot de verbeelding heeft gesproken. Een volksverhaal vertelt dat de naam afkomstig is van een wonder dat zich zou hebben voltrokken tijdens één van de watersnoden in het gebied. De inwoners van de nederzetting leden honger, hun gewassen waren weggespoeld door het water. Op een dag spoelden er ineens erwten (linzen) aan. Dit zouden zij als een geschenk van God hebben gezien. Ziedaar: Godlinze. Het is net als Spijk zo’n oude, radiaire wierde. De straatjes zijn iets smaller en lopen steil omhoog. Puffend kom ik aan bij de kerk, het hoogste punt. Het is met 6.22 meter één van de hoogste wierden in Groningen. Dat er al geruime tijd bewoning was te vinden op de wierde, blijkt uit opgravingen onder Van Giffen. In 1919 werd ten westen van het dorp een middeleeuws grafveld blootgelegd. Vondsten, met name rijke grafgiften van een blijkbaar toen al aanwezige elite, werden gedateerd op eind zevende tot begin negende eeuw. Ik fiets een rondje door Godlinze en ga dan weer via Holwierde zuidwaarts.


Voorbij me vliegt Losdorp. Ooit stond hier een borg, die voor het eerst in 1578 wordt genoemd. Twee eeuwen later is het al tot een boerderij verworden. De borg werd in het begin van de zeventiende eeuw bewoond door Bernard Schaffer, in 1615 de eerste student van de Rijksuniversiteit Groningen en later burgemeester van Groningen. Daarna passeer ik het gehucht Oldenklooster, gelegen op de wierde Feldwerd. Eind twaalfde eeuw werd hier een Benedictijns klooster gesticht door de heilige Hatebrand (een naam die trouwens niet echt heilig maar meer hels aan doet). In 1204 werd er een eindje verderop een nieuw klooster gesticht, vandaar de naam Oldenklooster. Het klooster op de wierde van Feldwerd groeide uit tot één van de rijkste kloosters in de Ommelanden. In 1226 al was het één van de grootste geldschieters voor de vloot die vanaf Borkum vertrok om deel te nemen aan de Zesde Kruistocht. Er kwam een eind aan al dit optimisme met de Reformatie en Tachtigjarige Oorlog. Zo werd het geplunderd door de Watergeuzen en geconfisqueerd tijdens de Reductie van Groningen, waarbij Groningen officieel overging op het protestantisme. De gebouwen werden omstreeks 1617 afgebroken. Vanwege allerlei archeologische vondsten zoals skeletten en kloostermoppen, is de wierde aangewezen als Rijksmonument. Je merkt er echter weinig van, gezien Oldenklooster of Feldwerd nu niet veel meer is dan weilanden met enkele boerderijen ertussen.


Een aantal kilometer zuidelijker kom ik dan aan bij het piepkleine wierdedorp Marsum. Ik zie het liggen in de verte en het is net zo imposant en pittoresk als ik me had voorgesteld. Hier wil ik namelijk al tijden naar toe. Ooit kocht ik bij het Noordelijk Scheepvaartmuseum in de stad Groningen een ansichtkaartje met daarop een oude zwart-wit foto van een kerkje op een wierde, met daarvoor arbeiders die de wierde aan het afgraven waren en bootjes die deze vruchtbare grond vervoerden. Ik weet niet waarom het kaartje mij zo aansprak. Misschien was het ’t mooie kerkje daar op die hoge wierde, misschien was het de trieste gewaarwording dat eeuwenoude wierden werden afgegraven voor commerciële doeleinden. Achterop het kaartje stond met kleine letters ‘Marsum (Gr.)’. Ik had er nog nooit van gehoord.

Marsum bestaat uit één straat en is een beschermd dorpsgezicht. De nederzetting ontstond in de vroege Middeleeuwen en ontwikkelde zich tot een heus dorp. In de Franse tijd werd het dorp bijna volledig verwoest bij het Beleg van Delfzijl in de jaren 1813-1814. Naast de Mauritiuskerk en het kerkhof resteren nog enkele boerderijen. Het kerkje heeft en fantastische ligging. Een smal klinkerpaadje, omzoomd door hoge bomen, leidt je de wierde op naar de kerk. Ik wandel eromheen. Alles ademt rust. De kerk is open. Het interieur is sober, maar het plafond is in een helderblauwe kleur geschilderd. Recent is in het koor een reconstructie van een middeleeuws orgel geplaatst. Ik lees in het gastenboek een Duits bericht van twee dagen geleden dat lof uitspreekt voor dit unieke orgel. Het kerkje is nu in bezit van Stichting Groninger Kerken. Ooit woonde hier in Marsum de beruchte mennoniet, of fundamentalist, Uko Wallis. Deze doopsgezinde boerenzoon predikte soberheid en zijn principes waren erg streng. Zijn volgelingen heten ‘Ukowallisten’. Het werd maar liefst drie keer verbannen uit Groningen vanwege alle opschudding die hij veroorzaakte. Opschudding lijkt een woord niet erg toepasselijk voor Marsum. Het voelt alsof hier jaren niemand of niets is geweest, en de tijd heeft stilgestaan. Alsof de ‘echte’ wereld heel ver weg is.




Van Marsum is het slechts vier kilometer naar Appingedam. Wanneer ik bij het station aankom blijkt dat de trein pas over een half uur komt. Dat geeft mij de gelegenheid en tijd om nog even door deze bijzondere plaats te fietsen en te lopen. Appingedam was de hoofdstad van het historische gewest Fivelingo, één van de Ommelanden. Het is naast de stad Groningen de enige plaats in de provincie met historische stadsrechten. Het centrum is een beschermd stadsgezicht. Er zijn veel middeleeuwse panden bewaard gebleven in de kronkelige straatjes. Het Nicolaaskerkje en het renaissancistische Raadhuis zijn twee bekende blikvangers. Verder loop ik via de smalle bruggetjes het Damsterdiep over en bewonder de hangende keukens. Ik koop een broodje en spring dan weer, voor de laatste keer vandaag, op de fiets, richting het station. 



Terwijl ik de groene weilanden, heren- en keuterboerderijen en koeien aan mij voorbij zie vliegen door het treinraampje, denk ik nog eens na over mijn meer dan geslaagde dag. Het was een dag van nauwelijks te onderscheiden gehuchten en buurten, ieder met een eigen verhaal. Een dag van nieuwe, kleine stipjes op de kaart ontdekken. Het was een dag van dijken en wierden – het eeuwige gevecht tegen de zee. En nu ik door het raam de hoogbouw van Groningen zie opdoemen, heb ik alweer heimwee naar de uitgestrektheid en de zilte lucht van Noordoost-Groningen. 

maandag 1 september 2014

Schapen, streekjes en stranden: fietsen in Noordoost-Groningen, deel 1/2

Op een zomerdag stap ik met mijn fiets in de trein naar Delfzijl. Ik heb een vaag idee hoe ik wil fietsen en wat ik wil zien, maar ik laat me vooral graag verrassen. Zoals altijd ben ik vooral benieuwd naar de kleine dorpjes, de gehuchten, de verloren nederzettingen – en al hun verhalen. Want waar geleefd is, is altijd iets bijzonders te vinden. Daarvoor hoef je niet ver te reizen; kijk gewoon eens naar de kleine namen op de kaart, en je ontdekt gegarandeerd iets nieuws.  

Vandaag deel 1 van 2: Delfzijl-Naterij-Lutjeburen-Nansum-Holwierde-Bierum-Hoogwatum.

Op een zonnige ochtend in augustus stommelen mijn fiets en ik het kleine, roodwitte treintje uit. Delfzijl ligt er nog slaperig bij. Ik fiets richting de dijk, waar mijn fietstocht vandaag begint. De Zeebadweg loopt parallel aan de dijk en leidt me het centrum uit. Ik laat de bebouwing al snel achter me, maar niet voor ik enkele grote, onaantrekkelijke gebouwen als het Eemshotel en Muzeeaquarium Delfzijl passeer. Ook kom ik langs het gehucht Naterij. Dit gehucht was in vroeger jaren ook wel bekend onder de naam ‘Ladysmith’. Ja, echt. Ladysmith. Groningers zelf noemen de plaats echter minder fraai ‘Laddiesmit’. Toen timmerman Janske Bruggemann in 1901 enkele huisjes op de desbetreffende plek bouwde, noemde hij die Ladysmith, naar een plaats in Zuid-Afrika. Bruggemann drukte op deze manier zijn sympathie uit voor de blanke Afrikanen, ofwel ‘Boeren’, die op dat moment in de Boeren-Oorlogen verwikkeld waren in Zuid-Afrika. De huisjes zijn in de jaren ’60 van de vorige eeuw gesloopt, maar de molen aldaar heet nog steeds ‘Ladysmith’.   

Uiteraard kan ik er na een aantal kilometers al niet meer tegen om niet te weten wat er te zien is aan de andere kant van de dijk. Ik gooi mijn fiets tegen de dijk en klim omhoog. Voor mij ontvouwt zich een prachtig en wijds panorama in beige, groene, grijze en blauwe tinten. Het is eb in de Bocht van Watum, een vaargeul in de Eemsmonding tussen Nederland en Duitsland. De bocht is vernoemd naar het verdwenen dorp Watum, één van de vele slachtoffers die de Dollard in haar woelige geschiedenis heeft gemaakt. Mijn ogen dichtknijpend ontwaar ik enkele grote vrachtschepen tegen de trillende horizon. Ook zie ik de windmolenparken en de industrie van de Eemshaven in de verte. De zandbanken in de Bocht van Watum dragen originele namen als Paap, Hond en Beppegat. Boven mij zweven meeuwen en ik snuif de zilte zeelucht op. Het is altijd fijn om aan de kust te zijn.

Delfzijl/Naterij

Delfzijl/Naterij

Ik bestijg mijn ijzeren ros weer en trap de Zeebadweg af richting de gehuchten Lutjeburen en Nansum. Over de gehele lengte van het fietspad langs de dijk word ik vergezeld door een legioen aan schapen, die, zoals dijkschapen betaamd, totaal ongeïnteresseerd zijn in mijn aanwezigheid en stoïcijns door blijven grazen of slapen. Bij Nansum staan enkele, door de Duitsers gebouwde, betonnen bunkers achter de dijk. Via een kronkelig weggetje laat ik het fietspad langs de dijk achter me en kom ik uit in Holwierde. Vanwege de naam verwachtte ik onbewust een oud dorpje vol met van die kleine, typisch Noord-Groningse huisjes. Dit bleek niet zo te zijn, de huidige bebouwing is vooral naoorlogs. Later werd me de trieste verklaring hiervoor duidelijk. Het dorp werd namelijk zwaar getroffen tijdens de Bevrijding van Delfzijl in april 1945, waardoor alle historische gebouwen van het dorp werden verwoest. Er vielen vele doden aan zowel Duitse en Canadese kant, en ook 25 inwoners van Holwierde. 

Holwierde

Holwierde

De weg gaat noordwaarts. Het volgende dorp dat ik tegenkom is Bierum. Het is een radiaalvormig dorp en dus is het niet moeilijk om het centrum te vinden. Alhoewel ‘centrum’  misschien een groot woord is voor een dorp met 680 inwoners. Ik bedoel eigenlijk de kerk en de oude historische gebouwen. De Middeleeuwse Sebastiaankerk is oud en scheef, met veel dichtgemetselde ramen en deuren als gevolg van restauraties. De toren wordt ondersteund door een grote steunbeer met doorgang. Deze was bedoeld om de toren van de kerk te ondersteunen, maar door een fout in de fundering trekt het de toren juist naar beneden. De herenbankjes vooraan in de kerk, die mooie kerkbanken waarop de vooraanstaande families mogen zitten, zijn altijd interessant om te bekijken. Op de herenbankjes in Bierum staan de familiewapens van de bewoners van de voormalige borg Luinga afgebeeld. Deze zestiende-eeuwse borg werd, zoals bijna alle borgen in het noorden van Groningen, in het begin van de negentiende eeuw afgebroken. Het is bewoond geweest door de families Luinga of Luynghe, van Berum, l’Argentier en Van Maneil. Chique namen. Over de laatste familie weet ik wat meer te vertellen. Warmolt baron van Maneil, geboren Groninger en gedoopt in de Martinikerk, maakte fortuin in Indië. Hij had een hoge functie bij de VOC, en daarnaast was hij ook ‘‘president van de boedelmeesteren der Chineesche en Onchristelijke sterfhuizen te Batavia’’. Na zijn terugkomt in Groningen kocht deze jonker en hoveling een groot aantal zogenaamde ‘heerlijke rechten’. Oftewel; hij kocht bijna het gehele gebied waar ik vandaag fietste. Zijn huwelijk bleef kinderloos en na zijn dood ging de borg naar zijn broer, tevens zo’n hoge piet. Die verkocht het op zijn beurt weer aan een andere familie die uiteindelijk het geld niet bleek te bezitten, waardoor de borg jammerlijk gesloopt werd in 1825.  

Bierum

Bierum

Bierum kent nog verrassend veel gelegenheden voor zo’n klein dorp. Ik kies voor Bakkerij Olinga. Het bakkerijtje is gevestigd in een schattig pandje met een klein terras waar je ook een kopje koffie met een gebakje of broodje kunt eten. Het bakkerijwinkeltje is geweldig ingericht, met verschillende streekproducten en vintage meubilair. Een grote kat met glanzende vacht komt me gedag zeggen. Ze verkopen ook tweedehands spullen als kopjes, speculaasplanken en tot mijn blijdschap, ouderwetse puddingvormen. Ik kies een mooie uit en zo heb ik ineens een leuk souvenir uit Bierum. De bakkersvrouw vertelt me dat haar moeder ze vaak gebruikte. Ze kijkt me onderzoekend aan. ‘Ben je hier helemaal alleen op de fiets?’ Ik knik en vertel dat ik met de trein naar Delfzijl ben gegaan om in het gebied een tocht te maken langs dijken en dorpen. Ze lacht en schudt ongelovig haar hoofd. 

Mijn puddingvorm uit Bierum is gelijk gebruikt!

Een kopje thee later fiets ik richting de dijk, waar zich een klein strandje moet bevinden. Bij het gehucht Hoogwatum maakt de dijk een soort knikje landinwaarts, en precies in dit kleine stukje heeft zich een mooi zandstrand ontwikkeld. De naam van dit buurtje met enkele boerderijtjes verwijst weer naar het eerder genoemde dorp Watum, dat in de Middeleeuwen zelfs een eigen kapel gehad zou hebben. Dat werd bevestigd met de vondst van restanten van een kerkhof. Het dorp is nu verdwenen, de zeedijk eroverheen gebouwd. Ik duw mijn fiets de dijk omhoog, en inderdaad, als een fata morgana, ligt voor mij een klein wit zandstrand. Er is niemand. Op het strandje liggen stukken drijfhout, mooie schelpen en zwierig zeewier. Het is er stil, op de immer ruisende zeewind en de krijsende meeuwen na. Hommels en vlinders vliegen van bloem naar bloem op de grasvlakten. Ik maak foto’s en geniet van het uitzicht. Op een gegeven moment zie ik een oud mannetje de dijk aflopen, rechtstreeks op het wad af. Hij heeft blote voeten en loopt door de slib naar het water, dat in de verte stroomt. Zo staat hij daar een hele tijd, loopt wat heen- en weer door het water. Na een tijdje laat ik hem achter en rijd verder, langs de dijk en schapen.

Hoogwatum

Hoogwatum

Hoogwatum

Hoogwatum

Volgende keer deel 2: Vierhuizen-Spijk-Godlinze-Losdorp-Oldenklooster/Feldwerd-Marsum-Appingedam.