maandag 1 februari 2016

Verhuisd naar www.sannemeijeronderweg.nl

Vanaf vandaag zal ik niet meer bloggen via blogspot, maar schrijven op mijn eigen website www.sannemeijeronderweg.nl. Superleuk! Ik hoor graag uw ideeën en tips, dus laat daar een reactie achter of stuur me een mailtje! En vergeet me niet te volgen op Facebook, Twitter en Instagram.

woensdag 20 januari 2016

Verdwenen dorpen, deel 9: Solwerd

In mijn serie ‘Verdwenen dorpen van de Ommelanden’ ben ik op zoek naar bijzondere plaatsjes in de Groninger Ommelanden die hun status als 'dorp' ergens in de geschiedenis zijn verloren. Die dorpjes kunnen zijn verdwenen door ontvolking, oprukkende industrie of overstromingen - maar ook doordat een nabijgelegen grotere plaats het voormalige dorpje heeft opgeslokt en tot gehucht of (woon)wijk heeft gemaakt. Het plaatsje van vandaag is er eentje uit die laatste categorie: Solwerd was ooit een eenzaam wierdedorpje, maar is uiteindelijk onderdeel geworden van Appingedam. 

Proloog
Rond het jaar 1500 sloop een in het donker gehuld figuur de Jacobuskerk van het dorpje Solwerd binnen. De kerk was koel en stil. Zijn ogen moesten even wennen aan het donker. Toen hij de contouren van het gebouw kon opnemen, viel zijn oog op iets blinkends. Geruisloos liep hij naar het object. Het was een soort zilveren kelk, maar met een deksel: een ciborie. In een ciborie worden de geconsacreerde hosties bewaard. Voorzichtig hief hij de ciborie van diens plaats. Op dat moment hoorde hij voetstappen. Met een ruk keek hij achterom. Hij zette het op een rennen. In de ciborie zaten nog drie gewijde hosties, die hij onderweg met een zwaai in een slootje gooide. De figuur verdween in het donker.

Het wonder van Solwerd

Of de dief ooit te weten is gekomen wat zijn daad heeft aangericht, dat zullen we nooit weten. Maar wat er na de diefstal gebeurde, had hij zich sowieso nooit van te voren kunnen indenken. De drie hosties die hij zo achteloos in de sloot had gegooid, bleven namelijk drijven en straalden een verblindend licht uit. Al snel bleek er een wonder te zijn geschied (niet geheel ongewoon in die tijd) en werd het water van het slootje heilig verklaard.

Het wonder van Solwerd trok veel gelovigen naar de desbetreffende plek. Vanwege de groeiende belangstelling werd er al in 1502 een kapel bij de kerk gebouwd. Daar konden de hosties vereerd worden. In de kapel kwam een ‘hostieputje’, dat was gesitueerd onder het altaar. Hieruit werd het water geput waar dus een bijzondere werking aan toe was geschreven. Ja ja, Solwerd was een heus bedevaartsoord geworden.

De huidige kerk van Solwerd.

De goederen en giften die de immer groter wordende toeloop van bedevaartgangers achterlieten, zorgden (natuurlijk) voor trammelant tussen de kerkelijke autoriteiten van Groningen, de pastoor en geërfden van Solwerd enerzijds, en de pastoor van Appingedam anderzijds. Inkomstenverdeling is altijd een moeilijk concept geweest. Uiteindelijk kwam men tot een complexe schikking, door paus Clemens VII bevestigd. De papieren liggen nog in het Vaticaans archief te Rome en stammen uit 1525.

In 1536 brandde de Jacobuskerk af en bleef alleen de kapel over. Enkele decennia later zwiepte de reformatie door ons land. In 1594 werd de kapel ingericht voor de protestantse eredienst en daarmee nam ook het aantal bezoekers flink af. De volgende eeuw vonden er verschillende strubbelingen plaats tussen gereformeerde predikanten en de katholieke gelovigen die nog wel naar Solwerd durfden te komen. De gereformeerde predikanten ergerden zich bont en blauw aan de bedevaartgangers die in de kapel wijwater tapten. Er werd een rooster voor het putje geplaats en werd er een nieuwe ingang gecreëerd zodat men niet langer bij het water kon komen. In 1682 werd uiteindelijk besloten het putje geheel te dempen. De predikant die het voor elkaar had gekregen schreef triomfantelijk: ‘de superstitieuse put tot Solwert cessat’.

De kapel stond bij de dorpsbewoners bekend als ‘de capelle ter hilligen grave’. Een grave was een sloot. Tot op de dag van vandaag heet een weggetje in Solwerd nog de Heiliggravenweg. Hoewel er al in 1669 was verzocht de kapel te slopen, gebeurde dit pas in 1780. Drie jaar later werd op de plek van de oude Jacobuskerk de huidige kerk gebouwd op kosten van jonker Adriaan Gerlacius. 

Ook dit kerkje heeft het niet gemakkelijk gehad. Tijdens het beleg van Delfzijl (1814) raakte de kerk zwaar beschadigd, maar de rijkaard Gerlacius bleef stug geld in het kerkje stoppen. Et voilà: het neoklassieke kerkje is er nog steeds. De huidige kerk is een rechthoekig gebouw zonder toren, maar wel met een klokkenstoel. Er liggen ontzettend veel oude graven rondom de kerk. 

De huidige kerk van Solwerd, gebouwd met het geld van Adriaan Gerlacius,

Klokkenstoel.


Solwerd, najaar 2015

Het is vijf eeuwen na de diefstal en het daaropvolgende wonder, wanneer ik op een zonnige najaarsdag het kerkje bereik. Solwerd is inmiddels geen dorpje meer. Het is nu een woonwijk aan de oostkant van Appingedam geworden. Ooit was Solwerd, dat op een wierde ligt, een eigen dorpje in het Groningse landschap. ‘Sol’ betekent ‘poel’, en ‘werd’ betekent wierde, dus Solwerd was een wierde in nattig en drassig land. Maar uiteindelijk heeft de uitbreidende bebouwing van Appingedam Solwerd opgeslokt. Het heeft nu de postcode en plaatsnaam van Appingedam. Toch zijn er wel veel herkenningspunten: zo is er de Solwerderweg, de Solwerderstraat, en de eerder genoemde Heiliggravenweg. 

Paadje dat de wierde van Solwerd omhoog loopt, en uitkomt bij de kerk.

Solwerd; een groene oase.

Het is heel grappig hoe je midden in de stad opeens een eeuwenoud dorpje tegenkomt: plotseling wordt het groener, verandert het wegdek in klinkertjes en staan er boerderijtjes in plaats van nieuwbouwhuizen. Met andere woorden: het is duidelijk te zien dat dit ooit een dorpje op zich was, maar waar de moderne wereld omheen is gebouwd.

Naast de achttiende-eeuwse kerk zijn er nog maar een paar oude gebouwen en rijksmonumenten te vinden in Solwerd. Zo staat naast de kerk een weem, oftewel de hervormde pastorie, die uit 1554 stamt! En ook een prachtige oude boerderij, met een sloot langs het perceel. Het is even alsof je teruggaat in de tijd. De tijd waar er nog wonderen gebeurden en waar er hordes mensen naar Solwerd trokken om te bidden bij het slootje. 

Op de achtergrond is een grote, oude boerderij te zien.

Solwerd.

En de dader, de dief, de aanstichter van dit verhaal? Degene die met zijn achteloze daad twee eeuwen bedevaart los maakte? Daar weten we niets van. Anderhalve eeuw na het voorval claimde ene missionaris, pater Franciscus Mijleman, te weten dat het om twee of drie joden ging. Altijd handig om schuld op af te schuiven, zal Mijleman wel gedacht hebben. Anyway – wie het ook was, de dief (of dievegge, natuurlijk) heeft geheel onbedoeld een bijzondere geschiedenis nagelaten. En dat is dan ook best wel een wonder. 

Tekening op een graf, kerkhof Solwerd.

Bronnen
Databank Bedevaart en Bedevaartplaatsen in Nederland. ''Solwerd, Heilig Sacrament.'' Meertens Instituut (KNAW). Via http://www.meertens.knaw.nl/bedevaart/bol/plaats/709. 

Verhalen van de Groninger Kerken. ''Het hostieputje van Solwerd.''  Stichting Oude Groninger Kerken. Via http://www.groningerkerken.nl/. 

vrijdag 8 januari 2016

Winter in Timbertown: het Engelse Kamp in Groningen, 1914-1918

Dit stuk gaat over het voormalige Engelse Kamp te Groningen, ook wel bekend als Timbertown. Hier zaten tijdens de Eerste Wereldoorlog 1500 Engelse militairen geïnterneerd. De historische foto's laten het kamp in wintertijd zien. Met dank aan Hans Zant voor de foto's. 

Afgelopen oktober was ik in Engeland. Overal zag ik rode bloemen, want de Engelsen liepen allemaal met een papieren poppy op hun jas gepind. Een poppy is een klaproosje (of papaver), waarmee Engeland de gevallen van de Eerste en Tweede Wereldoorlog herdenkt, en ook de slachtoffers van alle oorlogen en conflicten sindsdien. Vaak liggen er bij monumenten hele kransen van zulke poppies. De poppy-tijd loopt vanaf half oktober tot en met Remembrance Day op 11 november. Natuurlijk had ik ook al snel een poppy op mijn jas. 

Poppy

Het is de Eerste Wereldoorlog die de poppy tot een symbool van herdenking heeft gemaakt. Als gevolg van bombardementen en de constructie van een loopgravennetwerk waren de gronden van Europa flink omgewoeld. De zaden van de klaproos kunnen pas ontkiemen als ze aan licht worden blootgesteld. De slagvelden van de Eerste Wereldoorlog bleken daarvoor een goede voedingsbodem. Na de oorlog verscheen dan ook een rode papaver-zee in die gruwelijke loopgravengrond. Velen zullen het gedicht ‘In Flanders Fields’ van de Canadese militair en dichter John McCrae wel kennen, dat begint met de bekende woorden “In Flanders fields the poppies blow…”.

Mijn bezoek aan Engeland in herdenkingstijd was niet mijn eerste keer. Drie jaar terug liep ik eens door Londen toen ik op het station een mevrouw zag zitten. Ze had poppies in een rieten mandje liggen. Ik gooide een donatie in het potje en pakte een poppy om die op te spelden. De mevrouw greep mijn hand. “Lieverd,” zei ze, “ik ben zo blij dat jongeren nog een poppy dragen. Lest we forget.”

Lest we forget. Opdat we nooit vergeten. Het bleef me bij. Ook afgelopen oktober moest ik er weer aan denken. Het toeval wil dat ik, eenmaal terug in Nederland, opeens foto’s toegestuurd kreeg van een plek genaamd ‘Timbertown’. Ik had er nog nooit van gehoord. Na een snelle Google zag ik tot mijn verbazing de onverwachte link: Eerste Wereldoorlog, Engeland, Groningen. Klaarblijkelijk moet Timbertown een bekend begrip zijn in Stad – maar dat was het niet voor mij. 

Timbertown, 1915

In augustus 1914 besloot Winston Churchill de Eerste Royal Navy Brigade, bestaande uit mannen die van oorsprong mariniers waren, uit te zenden naar Antwerpen. Daar moesten zij, samen met het Belgische leger, de stad verdedigen tegen de Duitse opmars. De Duitse kanonnen maakten een oorverdovend lawaai. De Engelse troepen bleken onvoldoende opgeleid en onvoldoende uitgerust tegen het gedonder van de Duitsers. In oktober 1914 werd geprobeerd de bataljons terug te trekken naar Oostende, maar dit mislukte. Om krijgsgevangenschap in Duitsland te ontlopen, werd besloten uit te wijken naar het neutrale Nederland.

Zo’n 1500 Britse manschappen werden geïnterneerd in Groningen. Zij kwamen terecht in houten barakken, onder de Groningers al snel bekend als het Engelse Kamp. Dit kamp was gelegen aan de Hereweg, achter de toenmalige gevangenis, tegenwoordig is dit de Van Mesdagkliniek. Vanwege die houten barakken noemden de Engelsen dit kamp ‘Timbertown’.

Timbertown, 1915

Timbertown, 1916

Daar was het geen dolle boel. De Engelsen mochten het kamp niet verlaten om terug naar huis te gaan (het kamp werd bewaakt door Nederlandse militairen), maar mochten verder ook niets doen. Op het kamp werd een strak schema aangehouden. De ochtenden waren voor de dagelijkse militaire routine, er werd gewoon doorgezet met het doen van marsen en oefeningen. In de middag kon er gesport of gestudeerd worden. ’s Avonds mochten er verschillende groepjes militairen de stad in, die zich van ellende niet altijd goed wisten te gedragen. Dit bleek al snel weinig positieve gevolgen voor het moraal te hebben. Dat bestuurders besloten daarop het kamp op zondagen toegankelijk te maken voor de Groningse burgers, in het kader van inburgering en integratie, maar dit maakte de situatie er niet beter op. De Engelse soldaten voelden zich bekeken als dieren in een dierentuin. Er zat weinig anders op dan naar de fles te grijpen en zich in te laten met de dames van lichte zeden, die ook gewoon op zondag werkten. 

Timbertown, 1915

Er was verandering nodig om deze demoralisatie en verveling tegen te gaan. Gelukkig werd er al snel wat gedaan aan de sociale isolatie; zo werden er werkplaatsen gecreëerd waar een groot aantal militairen een baantje kon krijgen, idealiter het beroep dat zij in hun normale leven ook beoefenden.

Anderen werden op vrijwillige basis ingezet bij bedrijven in de omgeving, van de Veenkoloniën tot Ulrum aan toe. Enkele militairen konden zelfs gaan studeren aan Academie Minerva, of focusten zich juist op het ontwikkelen van hun sportieve capaciteiten. Er werden muziek-, toneel- en zelfs cabaretclubs opgericht. Met name de Timbertown Follies waren populair. Zij gingen zelfs op tournee door Nederland en haalden enorm veel geld op voor het goede doel. Daarnaast werden sommige Britse militairen verliefd op die mooie, blonde Nederlandse dames. Dat leidde vaak tot scharrelderij, maar ook tot huwelijken – en, na de oorlog, tot een boel gebroken harten. 

'Harriers run', Timbertown, 1915

The Royal Naval Brigade Athletic Club, Timbertown, 1915

Toch was het leven in het kamp zwaar en zeker niet kleurrijk. Verdriet, heimwee, gemis. Gevoelens van nutteloosheid, moeheid en depressie. Ondanks de Nederlandse bewaking werd er meerdere keren succesvol in geslaagd om te ontsnappen. Later werden er regelingen getroffen tussen de Nederlandse en Britse regering die zulke ontsnappingen niet meer nodig maakten. Bepaalde bezoekersregelingen zorgden ervoor dat de militairen jaarlijks enkele weken terug mochten naar Engeland. 

Op 11 november 1918 werd er een wapenstilstand gesloten en enkele dagen later vertrokken de eerste 900 manschappen uit het kamp. Op dat moment waren er ook al 300 militairen op verlof in Engeland. De manschappen die buiten het kamp werkten, zoals bij de Noord Nederlandsche Machinefabriek te Winschoten, vertrokken wat later. Tijdens het vierjarig verblijf in het Engelse kamp, zijn er negen mannen overleden. Zij liggen op de Zuiderbegraafplaats in Groningen. Per 1 januari 1919 was het Engelse Kamp, of Timbertown, officieel opgeheven. 

The Royal Naval Brigade, Timbertown, 1915

En zo komen de Eerste Wereldoorlog, Engelse militairen en Groningen bij elkaar. Wat een verhaal hè? Gelukkig is er de afgelopen jaren, door het werk van een aantal enthousiastelingen, wat meer welverdiende aandacht besteed aan het lief en leed van Timbertown. 

Ik schrijf dit terwijl er buiten sneeuw ligt en het in heel Noord Nederland al dagen ijzelt. Code Rood? Voor de meeste noorderlingen betekent dit feest. Geen school, geen werk. Social media ontploft van de filmpjes met ijs- en sneeuwpret. De straten van Groningen zijn veranderd in schaatsbanen en studentenverenigingen spelen curling met bierkratten. Iedereen maakt er het beste van. Terwijl ik vanmiddag door de binnenstad glibberde, moest ik ineens denken aan de dappere mannen van Timbertown. Hoe was het daar, als het zo vroor en er een dikke laag sneeuw lag? Waren die barakken wel bestand tegen de kou? Was men extra verdrietig, omdat er geen geliefde was om warm te houden? En geen kinderen om een sneeuwpop mee te maken? 

Getuige de foto’s maakten de Engelsen er ook altijd maar het beste van. Dat moeten we altijd maar doen: er het beste van maken. En dat moeten we niet vergeten, net als de mannen van Timbertown. Lest we forget.

Schaatsen op het tennisveld, Timbertown, 1917


Timbertown, 1914

Bronnen
Sanders, L. “Het Engelse Kamp: hoe de Eerste Wereldoorlog naar Groningen kwam.” Geschiedenis Beleven. Via http://www.geschiedenisbeleven.nl/hoe-de-eerste-wereldoorlog-naar-groningen-kwam/. 
Schlimbach, J. “De matrozen van Timbertown.” Dagblad van het Noorden, 18-05-2013. 
Wielinga, M. “Het verhaal over de internering van Britse militairen tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918.” Wereldoorlog 14-18. Via http://wereldoorlog1418.nl/engelsekamp/samenvatting/index.htm.

Voor meer informatie, kijk op: http://wereldoorlog1418.nl/engelsekamp/index.html.

dinsdag 29 december 2015

Old & Nij: Groninger tradities rondom de jaarwisseling

In dit artikel duik in de geschiedenis van het Oud & Nieuw vieren, en ben ik op zoek naar Groninger tradities omstreeks de jaarwisseling. Lees snel verder!

De jaarwisseling is van oudsher namelijk een tijd van tradities. Dat is ook niet gek: het achterlaten van een oud jaar en het begin van een nieuw jaar is nou eenmaal een bijzondere en haast mythische gebeurtenis. Het nieuwe jaar is als een blanco bladzijde die nog beschreven moet worden, en jij hebt de pen in de hand. De start van zo’n schone lei vervult ons vaak met frisse moed en hoop (vandaar goede voornemens) (die jammer genoeg vaak na een week alweer zijn vervlogen in de sleur van alledag) (maar laten we het daar maar niet over hebben) (we kennen het allemaal). 

Vuurwerk! (foto: Bukz)

De constructie van het nieuwe jaar

Over het algemeen kijken mensen overal ter wereld uit naar het nieuwe jaar. Sinds 1575 begint in Nederland het nieuwe jaar officieel op 1 januari. Daarvoor was de datum van het nieuwe jaar variabel. Vaak begon het nieuwe jaar wanneer de lente aanbrak, dus als de natuur weer tot leven kwam en de dagen weer langer werden. Dit kon uiteenlopen van de zonnewende (21 december) tot Maria Boodschap (25 maart). Bij de Romeinen begon het nieuwe jaar op 1 maart. Dit veranderde toen Julius Caesar in 44 v.Chr. de juliaanse kalender invoerde. Vanaf die tijd was Nieuwjaar op 1 januari. 

In ‘ons’ gebied, dat wil zeggen: het gebied van de Germanen, bestond de oud en nieuwviering uit een groot feest dat wel twaalf dagen duurde. Dit ‘Yulefeest’ begon op 25 december (kerst) en duurde tot 6 januari (Driekoningen). Rond de achtste dag, 1 januari dus, bereikte het feest een hoogtepunt. Dat gold ook voor de hoeveelheid dieren die geofferd werden, de mate waarin gegeten en gedronken werd en het aantal vuren dat aangestoken werd. 

Ondertussen kwam Caesar’s ‘officiële Nieuwjaar’ van 1 januari niet echt van de grond. Het was de katholieke kerk die dit tegenwerkte. De kerk vond dat het nieuwe jaar maar op een christelijke feestdag gevierd moest worden. Tot en met het einde van de Middeleeuwen bestond er grote verwarring over de precieze datum van het nieuwe jaar. Daar maakte de Franse koning Charles IX in 1563 een einde aan. Hij koos voor de juliaanse editie van 1 januari. Een aantal jaren later, in 1575, werd deze regel ook in de Lage Landen ingevoerd door onze Spaanse landvoogd Requesens.

Caesar

Een landelijk nieuw jaar betekende niet dat de jaarwisseling nu overal in Nederland op hetzelfde moment plaatsvond. Ik weet nog dat ik in mijn eerste jaar als geschiedenisstudente met verbazing zat te luisteren naar mijn docent die vertelde dat er in Nederland tot het einde van de negentiende eeuw verschillende tijden werden gehanteerd. Vroeger bepaalden kerkklokken het uur van de dag, waarvoor de zonnewijzer bij de kerk als basis diende. Dat leverde een verschil van ruim tien minuten op tussen het oosten en het westen van Nederland. Toentertijd deed dat er weinig toe, omdat mensen zelf vaak geen horloge gebruikten (of op hun telefoon konden kijken). Er werd weinig gereisd en de reistijden waren toch al lang. Iedereen keek toch op dezelfde torenklok dus die hoefde niet per se op tijd te lopen. Met de komst van spoorwegen en van de radio moest uiteindelijk wel een uniforme tijd ingevoerd worden. 

Goed, vanaf toen vieren alle Nederlanders dus op 1 januari om 0:00u het begin van een nieuw jaar. In Nederland kennen we een aantal grote, algemene tradities zoals het afsteken van vuurwerk, elkaar de beste wensen overbrengen, het eten van oliebollen en achteroverslaan van champagne. En wat dacht je van de oudejaarsconferences, de nieuwjaarsvisites, het nieuwjaarduiken, etc. etc. … 

Een feest vol tradities dus, de jaarwisseling.

Meid met oliebollen, door Albert Cuyp, 1652 (Dordrechts Museum)

De jaarwisseling in Groningen

Op regionaal niveau zijn er vaak nog meer leuke en lokale tradities te vinden. Zo ook in Groningen. Omdat we wel van een feestje houden, begon ons nieuwjaarsfeest al op tijd: tussen Kerst en Oudjaarsdag. In die week trokken de zogenaamde Nieuwjaarszangers, mannen met harde stemmen, al zingend langs de boerderijen in de buurt. Nieuwjaarszangers waren al sinds de zestiende eeuw actief. Ik heb ergens gelezen dat zij dikwijls bejaard waren en vaak ook godsdienstig.  Elke zanger had vaak een eigen terrein en hij trakteerde met name de ‘dikke’ boer op een mooi lied. Wel in de hoop daarvoor iets terug te krijgen, natuurlijk. Dat gebeurde in de vorm van geld.

In Johs. Onnekes’ boek Zeden, Gewoonten en Gebruiken in de Provincie Groningen uit 1884 wordt er gerept over ‘snikjongens’. Snikjongens zijn volgens Onnekes ‘‘jagertjes der schuiten en barges’’, oftewel, jongemannen die op de schuit werkten. Deze jongens liepen dan in kleine groepjes de dorpen en bliezen op een hoorn. Hiermee hoopten ze een ‘’nieuwjaarsgift op te blazen’’. Al in 1884 noteert Onnekes dat deze snikjongens ‘’met hun getoeter’’ vrijwel zijn verdwenen, omdat de schuiten plaats hebben gemaakt voor stoomboten. Alleen in de stad Groningen werden ze rond die tijd nog wel eens gespot. 

Niet alleen de Nieuwjaarszangers en de snikjongens deden de ronde met Oud & Nieuw. Nee, het Nieuwjaarslopen of ‘Neijoarsloopen’ was veel breder dan dat. Ook plaatselijke jongeren gingen langs de deuren. Kinderen zongen liederen en de wat oudere jeugd bracht nieuwjaarswensen over. Ook in ruil voor iets, natuurlijk. (waarom zou je anders iemand een gelukkig nieuwjaar willen wensen?)  Kinderen gingen akkoord met iets lekkers en pubers wilden een borrel (dat is niet veel veranderd). 

Veul zegen ien t nijjoar
zet de zeupies mor kloar
n rollechie der bie
dat is goud veur mie.

Arme mensen kwamen ook langs voor een bijdrage. Er bestond in die tijd veel winterwerkloosheid op het platteland. Voornamelijk ‘‘dagloonersvrouwen’’ gingen op pad en waren voorzien van linnen of katoenen zakjes (vaak gewoon kussenslopen) waar de giften in opgeborgen konden worden. Deze bezoekjes van jeugd en armelui hadden nogal wat weg van bedelarij en waren een doorn in het oog van de overheid. Uiteindelijk werden er in de negentiende eeuw plaatselijke commissies gevormd die de uitdeling van voedsel liefdadigheidsgelden en regelden. 

Natuurlijk wilden veel mensen elkaar ook gewoon een gelukkig nieuwjaar wensen zonder tegenprestatie. Men ging gezamenlijk naar de kerk en kwam bij elkaar op bezoek. Ook stuurden mensen elkaar kaartjes, met ‘veul haail en zegen’ voor het volgende jaar. Iemand een nieuwjaarswens overbrengen werd ‘het Nieuwjaar afwinnen’ genoemd.  

Buskruit had Europa in de veertiende eeuw bereikt. Een paar eeuwen later was men verzot geraakt op vuurwerk en werd het maar al te graag overal gebruikt. In de achttiende eeuw stonden er al boetes op het particulier bezit van vuurwerk. Er was niet altijd betaalbaar buskruit of vuurwerk voor handen. Godzijdank verscheen er vanaf 1892 industrieel calcium carbide op de markt: carbid. Dit bleek een goedkope vervanging. Tevens kwamen in dezelfde tijd melkbussen in omloop. Bingo! Wegvliegende deksels! Carbidschieten is nog steeds een hele normale bezigheid waar ik vandaan kom. Het heeft weinig esthetische waarde, maar geeft gelukkig wel een beste knal. In mijn gedachtegang was carbid schieten iets landelijks, maar ik kwam erachter dat het alleen op het noordelijke, oostelijke en zuidelijke platteland wordt gedaan. Op zich ook wel logisch, want daar is ruimte genoeg om lawaai te maken en deksels weg te laten vliegen. Maar goed, mochten mensen vroeger noch aan buskruit noch aan carbid kunnen komen, was er een andere oplossing: gewoon lekker een geweer afvuren, met je pistool in de lucht schieten. Waarom niet, geeft ook een knal.

Carbidschieten (foto: Jjdez)

Wat bij het traditioneel vieren van feestdagen áltijd belangrijk is, en dus ook in Groningen, is eten en drinken. De bekendste versnaperingen met Oud & Nieuw zijn kniepertjes en rolletjes. Kniepertjes zijn flinterdunne, harde, zoete wafeltjes. Behalve in Groningen worden ze ook in Drenthe (knieperties, iezerkoekies), Twente (knieperkes) en de Achterhoek gegeten. Veel families hebben hun eigen recept – zo wordt er af en toe kaneel, vanille of zelfs citroenjenever toegevoegd. Zakjes met kniepertjes worden vaak verkocht door scholen, voetbalverenigingen, vrouwenclubs en dergelijke, al zijn ze soms ook in de supermarkt te vinden. Ik zag ze een paar weken terug voor het eerst liggen bij de Albert Heijn in de stad Groningen onder de naam ‘Knijpertjes’. 

De kniepertjes eten we op 31 december, omdat het oude jaar zich volledig heeft ontvouwen. Op 1 januari eten we rolletjes: deze opgerolde kniepertjes symboliseren het nieuwe jaar dat nog onbekend is. Rolletjes zijn wat bekender dan de kniepertjes, omdat die ook commercieel geproduceerd worden. We kennen allemaal wel de grote paarse dozen die in de winkels zijn te vinden: de Vegter’s Rolletjes van banketfabriek Jac. Vegter te B.V., gevestigd te Martenshoek (Hoogezand-Sappemeer). Het bedrijf bestaat sinds 1874 en heeft de rolletjes een beetje tot Gronings erfgoed gemaakt. 

Kniepertjes (foto: Algont)

In mijn familie bakken we elk jaar rolletjes. Heel traditioneel verzamelen mijn moeder, tante, nichtjes en ik ons voor de jaarwisseling bij mijn oma en toveren het kniepertjesijzer tevoorschijn. Toch is beslag voor rolletjes een beetje anders dan dat voor kniepertjes: het is vloeibaarder, omdat het meteen na het bakken nog gerold moet kunnen worden. Dat resulteert vaak in rode, verbrande vingertoppen. Maar het resultaat mag er zeker zijn!

Zelfgebakken rolletjes door m'n familie!

Ons kniepertjes- rolletjes en spekdikkenijzer.

Hoewel de kniepertjes en rolletjes wel een bekend fenomeen in héél Groningen zijn, geldt dat zeker niet voor de spekdikken. Ik was jarenlang in de veronderstelling dat alle Groningers rond de jaarwisseling snoepten van dit lekkernij, maar toen ik een keer Oud & Nieuw vierde in het noorden van Groningen bleek dat niet zo te zijn. Na wat onderzoek blijken spekdikken vooral voor te komen in Westerwolde en het Reiderland (ook in het Duitse Ost-Friesland). Dat is jammer voor de rest van de provincie, want spekdikken zijn een geliefde snack in mijn geboortestreek. Vanwege hun dikke consistentie zijn ze uitermate geschikt als bodem voor alle nieuwjaarsborrels. 

De belangrijkste bestanddelen van de spekdikken zijn roggemeel, eieren en stroop. Het deeg moet de avond van tevoren gemaakt worden en een nacht staan (niet zo geheime truc). Ze worden in hetzelfde knijpijzer of wafelijzer gebakken als de kniepertjes. Er worden een stukje vet spek en twee tot vier stukjes droge worst meegebakken. Thuis gebeurt het jammer genoeg bijna niet meer, ook de spekdikken worden met name gebakken bij verenigingen en verkocht op jaarmarkten en kerstmarkten. 

Spekdikken (foto: Tamojan)

Kniepertjes, rolletjes en spekdikken zijn de bekendste voorbeelden van eetbare tradities die te maken hebben met de Groninger jaarwisseling. Vroeger bestonden er nog meer. Zo vertelde mijn moeder me eens dat ze een familie kende die op 1 januari altijd stamppot snijbonen at. Na wat research bleek dit geen uitzondering te zijn, het eten van stamppot snijbonen was best een wijdverbreid gebruik in Groningen. De snijbonen waren de in het zout gelegde bonen van de afgelopen oogst. Op de eerste dag van het nieuwe jaar mocht het vat namelijk pas geopend worden. De stamppot werd gegeten met gerookt spek en rookworst. Stamppot snijbonen was natuurlijk een handig anti-katergerecht. Nu ken ik niemand meer die dit doet; de inmaakmethode stamt natuurlijk van vóór het wecken en invriezen van groenten. Daarnaast: heb je nog wel plek voor zo’n zware maaltijd na een dag vol nieuwjaarsvisites?

Spekdikken als bodem voor de drank en stamppot snijbonen als anti-katermaaltijd - die Groningers konden er wat van, mensen!  Op de boerderij begon het feest op 1 januari al vroeg. Na het verzorgen van het vee mocht het personeel gezamenlijk koffie drinken met de boerenfamilie. De boer nam dan een grote teug brandewijn met rozijnen, en gaf de kop met de brandewijn vervolgens door volgens de hiërarchie op de boerderij. 

En na de brandewijn volgde honingdrank, en bier en … 

Het is duidelijk dat Groningers met veel vertier het nieuwe jaar inluidden! Laten we deze tradities in ere houden. Veul haail en zegen! 

Bronnen
Brouwer, R. Groningen en Ommelanden in grootvaders tijd. Den Haag: Kruseman, 1976.
Onnekes, Johs. Zeden, gewoonten en gebruiken in de provincie Groningen. Culemborg: Blom & Olivierse, 1886.
Schreiber, F. Groningse volksgebruiken het hele jaar rond. Ede: Verba, 2005. 

dinsdag 22 december 2015

Van Lauwerszee tot Dollard tou, deel 4: Pauze in Pieterburen

In dit gedeelte van mijn fietstocht langs de Groninger kustlijn ben ik in Pieterburen. Hoewel ik er eigenlijk alleen een stop maakte om pauze te houden, ontdekte ik er toch nieuwe en bijzondere verhalen. Pieterburen was niet altijd het dorp der schattige zeehonden. Lees mee over een bekende moordzaak en een huis vol zeerovers... 

Het blijft een vreemde gewaarwording om vanuit de omliggende Hoogelandster dorpjes Pieterburen binnen te komen. De rust en stilte maakt plaats voor drukte en lawaai. Pieterburen is hét centrum van toerisme in Noord-Groningen: hier vertrekken de wadlooptochten richting het mooie Groningse wad, hier bevindt zich het startpunt van het Pieterpad en er is natuurlijk de Zeehondencrèche. Er zijn verschillende (toeristen)winkeltjes en er is meer dan genoeg horeca-aanbod. 

De kwelders bij Pieterburen.

Dat komt goed uit, want ik heb honger. Tijd voor een pauze! Ik plof neer op een terrasje en bestel een Groningse mosterdsoep met wat brood. De soep is heerlijk, maar ik krijg er slechts twee kleine sneetjes stokbrood bij en betaal er een vermogen voor. Ik glimlach in mezelf, welkom in Pieterburen! Terwijl ik mijn soep oplepel zie ik hordes mensen voorbijgaan. Bussen vol toeristen die al foto’s makend uitstappen, groepen mensen met wandelschoenen, rondspringende kinderen met ijsjes en zeehondenknuffels, sportief uitziende fietsers.Ik vraag me af wat ik over Pieterburen moet gaan schrijven: iedereen kent het plaatsje wel en de meeste Groningers zijn er wel eens geweest. 

Na mijn soep wandel ik langs het kerkje. Dat is best groot voor een dorpje met maar 375 inwoners. Hoewel Pieterburen voor het eerst wordt genoemd in 1371, dateert de eerste vermelding van de Petruskerk pas van 1448. De kerk werd toen genoemd in een testament van een bewoonster van de borg Dijksterhuis (ook wel Huis of Borg ten Dyke genoemd). Deze borg stond ten noorden van Pieterburen. 

Dijksterborg (foto: Hans Zant)

Deze borgbewoners zijn door de geschiedenis heen intensief betrokken geweest bij de Petruskerk. Deze gotische kerk werd dus in de eerste helft van de vijftiende eeuw gebouwd. De familie Alberda van het Dijsterhuis liet er een eigen herenbank plaatsen en een grafkelder aanleggen. Eerst kende de kerk een losstaande toren, maar die is wegens bouwvalligheid gesloopt. Aan het begin van de negentiende eeuw werd een nieuwe toren aan de kerk vast gebouwd, ook door de Alberda’s. Die toren deed tevens dienst als dorpsgevangenis. 

De kerk van Pieterburen. De toren deed vroeger dienst als gevangenis.

Binnen in de kerk zijn een aantal indrukwekkende elementen te zien, zoals een triomfboog en een bijzondere preekstoel. Maar het zijn de rouwborden die de meeste aandacht naar zich toetrekken. De rouwborden behoren zowel tot de jongste als de oudste in de provincie Groningen. De jongste rouwborden zijn die van de Alberda’s en stammen uit de achttiende en begin negentiende eeuw. Blijkbaar vonden ze zichzelf bijzonder interessant want van één van de familieleden hangen er zelfs twee borden. 

De oudste rouwborden zijn voor de ouders van bewoonster Emmerentiana Sonoy en stammen uit de zestiende eeuw. Emmerentiana’s ouders heetten Diderick van Sonoy en Maria van Malsen. Het echtpaar Sonoy vestigde zich na de reductie van Groningen bij hun dochter en schoonzoon in het Dijksterhuis. Diderick Sonoy was een man met een verhaal. Hij was een bekende watergeus en gouverneur van het Hollands Noorderkwartier, een gerespecteerd man die tot zijn dood bleef strijden tegen de Spanjaarden. Toen hij kwam te overlijden in 1597, werd zijn begrafenis zelfs bijgewoond door graaf Willem Lodewijk, toen stadhouder van Groningen en Friesland. 

De rouwborden in de kerk.

Diderick’s tijd op het Dijksterhuis heeft veel stof doen oplaaien en geleid tot één van de bekendste moordverhalen in de Groningse geschiedenis. Op één van zijn reizen nam Diderick Sonoy een ‘Moriaan’ mee als slaaf. Een ‘Moriaan’ was een getint persoon, vaak van Arabische afkomst. Volgens de overlevering heette deze onfortuinlijke bediende ‘Zwarte Pier’. Zwarte Pier werd verliefd op het dienstmeisje van de borg, maar toen die hem afwees, vermoordde hij haar. Ook de blanke knecht, naar wie haar voorkeur uitging, moest het ontgelden. Deze crime passionnel zorgde ervoor dat Zwarte Pier op 20 oktober 1596 werd onthoofd, even ten noorden van de borg. Zijn geest heeft er de volgende eeuwen rondgewaard. Een onuitwisbare bloedvlek op de vloer van de ‘Morjaanenkamer’ in het Dijksterhuis herinnerde nog eeuwenlang aan deze moorden: zelfs in de twintigste eeuw verklaarden oudere omwonenden dat zij de vlek ooit hadden gezien.

Verwonderd staar ik naar de rouwborden. Wat een geschiedenis gaat daar achter schuil. Ik ga even zitten op een kerkbankje en voel een drang om dat Dijksterhuis (met alle gekke verhalen en malle bewoners) te bezoeken en met eigen ogen te zien, maar dat gaat helaas niet meer. In 1903 werd de borg afgebroken. Daar zijn nog wel wat foto’s en tekeningen van: het lag te midden van weidse landerijen en tussen wat bossen. 

De rouwborden in de kerk.

Toch zag de omgeving van het Dijksterhuis er niet altijd zo uit: het huis was oorspronkelijk gebouwd op een zandplaat in het wad en heeft zelfs nog buitendijks gelegen. Het wordt aangenomen dat de eerste bewoners hun kost verdienden met de zeeroof – echt waar! De zeerovers verbleven op het kasteel en daar werden dan de door zee- en strandroof verkregen goederen opgeslagen. Daarmee worden de bewoners van het Dijksterhuis dan wel tot de zogenaamde ‘Likedelers’ gerekend. De naam van deze vijftiende-eeuwse groep piraten op de Noordzee verwees naar de manier waarop zij hun buit verdeelden: gelijk onder alle leden. ‘Likedelers’ is oud-Nederduits voor ‘gelijkdelers’. Toen de borg een roversnest was, heette de vrouw des huizes Oede Ponta den Dijk – en bij haar dood verklaarde ze dat ze ‘angst voor harer ziel’ had... 

Toen er een nieuwe dijk werd aangelegd kwam de borg binnendijks te liggen. Vanwege de oorspronkelijke zandplaat lag het huis hoger dan zijn omgeving en kon daardoor de stormvloeden van 1570 en 1717 ongehavend doorstaan. Het huis is nooit verkocht geweest, maar altijd doorgegeven aan erfgenamen. De laatste eigenaar was Gerhard Alberda van Menkema en Dijksterhuis. Hij woonde zelf op de Menkemaborg in Uithuizen, maar hield het Dijksterhuis wel tot aan zijn dood. Zijn erfgenamen besloten de borg voor het eerst in bijna vijf eeuwen geschiedenis te verkopen: en een jaar later werd de borg gesloopt.

Dijksterborg (foto: Hans Zant)

Als ik de Petruskerk uit kom lopen, doe ik nog even Domie’s toen aan. Dit is één van die dingen die ik altijd met mijn ouders deed toen ik jong was en we een dagje naar Noord-Groningen gingen: naar de zeehondjes, wandelen over de dijk en thee drinken in Domies Toen. 

Na een tijdje werp ik een blik op de klok. Tijd om te gaan. Ik struin naar mijn fiets en laat Pieterburen achter me. 

De kwelders ten noorden van Pieterburen.

Bronnen
Formsma W.J., R.A. Luitjens-Dijkveld Stol en A. Pat. De Ommelander Borgen en Steenhuizen. Assen: Van Gorcum, 1987.

donderdag 10 december 2015

Verdwenen dorpen, deel 8: Wierhuizen

In mijn serie ‘Verdwenen dorpen van de Ommelanden’ ben ik op zoek naar bijzondere plaatsjes in de Groninger Ommelanden die hun status als 'dorp' ergens in de geschiedenis zijn verloren. Die dorpjes kunnen zijn verdwenen door ontvolking, oprukkende industrie, overstromingen - noem maar op. Soms is een boerderij, een wierde of een oud kerkhofje het enige wat er nog van over is. Dit keer bevind ik me in het het gehucht Wierhuizen. 

Hoog boven in de provincie, aan de weg van het stille dorpje Broek naar het veel drukkere Pieterburen, ligt een eenzaam kerkhofje. Het is niet te missen: in een uitgestrekt landschap met enkel nog dijken en uiterwaarden, valt de met bomen omzoomde wierde redelijk uit de toon. Welkom in Wierhuizen, een gehuchtje bestaande uit enkele huisjes en boerderijen. Ik kom vanuit Pieterburen gefietst en geniet van de plotselinge rust: het moment dat je de dorpskern van het toeristische Pieterburen uit fietst, is het stil. In de bocht naar het kerkhofje van Wierhuizen sta ik een tijdje stil om foto’s te maken van een magnifiek plaatje: hoge korenaren en kleurige bloemen, die samen een vrolijk en zomers geheel vormen. Ik spot al snel mijn favoriete bloemen: felrode klaprozen (papavers, poppies), wuivend in de wind.


Bij de ingang naar het kerkhof staat een informatiebord. Het kerkhof markeert één van de acht Landmerken; dit zijn spannende plekken langs de Groningse Waddenkust voor jongeren en gezinnen. Landmerken is een samenwerkingsproject van Stichting Oude Groninger Kerken en Stichting Landschapsbeheer Groningen. Een landmerk is een oriëntatiepunt in het landschap, en dat is Wierhuizen –met zijn aparte verschijning in het polderlandschap – zeer zeker.

Ik worstel eventjes met het hekje, maar uiteindelijk zwaait dat open. Het moment dat ik het kerkhofje op loop, is het gedaan met de stilte. Hoog boven mijn hoofd vliegen straaljagers. De F16’s komen vanaf de vliegbasis in Leeuwarden en oefenen vaak boven het Waddengebied; dit is niet de eerste keer dat ik ze tegenkom op één van mijn fietstochten. Ik kijk omhoog en daar gaan ze, als gestroomlijnde zwarte vogels in een zilveren lucht.


Wierhuizen was ooit een dorp van behoorlijke omvang. Het kerkhofje stamt uit de twaalfde eeuw en het is waarschijnlijk dat toen ook de kerk gebouwd werd. Helaas kwam er een abrupt einde aan het dorpsleven in Wierhuizen. In de nacht van 24 op 25 december 1717 sloeg de allesverwoestende Kerstvloed toe: het hele gebied van de noordelijke Nederlanden tot aan Sleeswijk Holstijn werd door een stormvloed overspoeld met water. In de provincie Groningen vielen 2100 slachtoffers. Wierhuizen werd bijzonder slecht getroffen: bijna het hele dorp werd weggevaagd en veertig mensen kwamen om het leven, om over de veestapels nog maar te zwijgen. Het dorpje kwam de klap niet meer te boven. De zwaar beschadigde kerk werd afgebroken en de overlevenden trokken meer landinwaarts om daar hun leven weer op te bouwen. De wierde raakte in eenzame vergetelheid. Toch bleef de begraafplaats in gebruik.


Bijna driehonderd jaar na de Kerstvloed wandel ik over de lege plaats waar ooit het kerkje heeft gestaan. Aan de noordkant van de wierde bevindt zich het begraafplaatsje; aan de zuidzijde een grasveld met daarop nog enkele oude grafstenen, een klein stenen huisje en een kunstwerk. Ik loop langzaam een rondje en lees de informatie. Het kunstwerk heet Irréel en is in 2009 gemaakt door de uit Benin afkomstige kunstenaar Meschac Gaba. Aan de vorm is duidelijk te herkennen dat het hier om het skelet van een kerk gaat – maar veel kleiner dan een ‘echte’ kerk. 

Irréel
Irréel

Het kleine stenen huisje blijkt een negentiende-eeuws baarhuisje te zijn, in onze prachtige taal ook wel een liekhoeske genoemd. Hier werden door de dorpsbewoners hun doden opgebaard, als ze daar thuis geen plek voor hadden – en als de gestorvene was overleden aan een besmettelijke ziekte, moest die natuurlijk sowieso opgebaard worden in het baarhuisje. De deur naar het onlangs opgeknapte baarhuisje is open. Binnen is een mini-expositie te bezichtigen met het thema ‘de zee geeft en neemt’. Er hangt ook een bel die geluid kan worden. Dat snap ik niet. Waar hebben lijken een bel voor nodig? Gelukkig staat het uitgelegd: het kwam vroeger namelijk nog wel eens voor dat personen te vroeg doodverklaard werden. De bel is dus een speciaal voor schijndoden ontwikkelde constructie: mocht iemand onverhoopt wakker worden, kon diegene aan de bel trekken om de Wierhuister inwoners te laten weten dat ze nog niet van hem of haar af waren. 

Baarhuisje, Wierhuizen
Binnenkant van het Baarhuisje

Tot slot neem ik een kijkje bij de begraafplaats. Aan het uiteinde staan twee statige, zandkleurige stenen. Het zijn Commonwealth Graves. Dit zijn de militaire begraafplaatsen van strijdkrachten uit de Gemenebest die tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog zijn gesneuveld. Dit zijn er 1.7 miljoen en ze liggen over de hele wereld verspreid. Er liggen papieren ‘remembrance poppies’ voor, die sinds 1921 worden gebruikt om de gevallenen te herdenken. Deze twee jongemannen van 26 en 29 jaar vlogen voor de Royal Air Force (RAF), de Britse luchtmacht, en verloren hun leven hier bij Wierhuizen.



En terwijl de papieren poppies verwelken, kijk ik naar de omliggende akkers, waar de echte papavers weelderig tussen de korenaren bloeien. Ik laat de Engelse RAF-militairen achter me, terwijl, hoog in de lucht, nieuwe helden trainen voor hun volgende missie. Het bekende gebrul van de straalmotoren doet rillingen over mijn rug lopen. Opdat we nooit vergeten.

Bronnen
Landmerken. ''Het dorp Wierhuizen''. http://www.landmerken.nl/locaties/wierhuizen/het-dorp-wierhuizen/
Marnegebied. ''Het baarhuisje van Wierhuizen.'' http://www.marnegebied.nl/baarhuisje_wierhuizen.html

dinsdag 1 december 2015

Sunterkloas: het Sinterklaasfeest in Groningen

Ooit was er eens een héle lieve man. Hij heette Nicolaas van Myra. Myra lag in Klein-Azië, het huidige Turkije. Dat hoorde toen bij het Romeinse Rijk. Nicolaas werd bisschop van Myra en heeft in zijn tijd heel veel goede dingen gedaan. Er zijn drie bekende legendes die hem tot een kindervriend maken. 

Zo gaat het verhaal dat een herbergier eens drie scholieren heeft vermoord, maar dat de kinderen door Nicolaas weer tot leven werden gewekt. In het tweede verhaal vergeet een moeder haar kind in een heet bad en behoedde Nicolaas het kind van verbranding. Het derde verhaal is misschien het bekendst: de legende van de drie arme meisjes die dankzij Nicolaas konden trouwen. Ze hadden een bruidsschat nodig om met hun grote liefde te kunnen trouwen, maar dat kon niet omdat ze arm waren. Dat kwam Nicolaas ter ore, en omdat hij uit een welvarende familie kwam, gooide hij ’s nachts drie zakjes met giften door het raam naar binnen.

Sinterklaasintocht bij de Ossenmarkt, Groningen, 1959 (foto: Hans Zant)

Het Sinterklaasfeest door de eeuwen heen: van bisschopsverering tot boeman tot kindervriend

Nicolaas stierf 6 december 342 of 352. Er is verder vrij weinig over hem bekend. In principe werd hij in de vroege Middeleeuwen enkel geëerd in het zuidoosten van Europa. Toen hij in de dertiende eeuw zijn naamdag werd vastgesteld, groeide ook zijn populariteit. Al snel werd hij tot beschermheilige van kinderen gemaakt. In december werd het kinderbisschopsspel gespeeld: op 6 december werd een kinderbisschop met aanhang verkozen die van voedsel en geschenken werden voorzien. Andere kinderen kregen geld en een vrije dag van school. In Nederland liepen kinderen verkleed door de straten en kregen bisschopsgeld van voorbijgangers. 

Al in de vijftiende eeuw werd er geld in kinderschoenen gedaan. De opbrengst ging naar de armen. Uit archiefstukken blijkt dat vanaf 1427 in de Sint-Nicolaaskerk in Utrecht schoenen werden gezet op 5 december. De welgestelde Utrechters legden wat in de schoenen en de opbrengst kon dan de volgende dag onder de armen worden verdeeld.

Schoen zetten, Groningen, 1958 (foto: Hans Zant)

In de zeventiende eeuw konden protestantse bezwaren geen einde maken aan het Sinterklaasfeest. In tegendeel, het feest werd –voornamelijk onder de rijkeren – steeds groter gevierd. Kinderen konden nu ook thuis hun schoentje zetten. Dit deed me denken aan een schilderij van Jan Steen dat ik laatst in het Rijksmuseum heb gezien. Het schilderij heet ‘Het Sint-Nicolaasfeest’ en werd tussen 1665 en 1668 geschilderd. Op het doek is te zien hoe een chaotisch huishouden de vooravond van het traditionele Sinterklaasfeest viert (de vooravond is dus de 5e december). Deze vooravond zou later pakjesavond genoemd worden. De jongste dochter van het gezin houdt blij een pop in haar handen; haar oudere broer huilt want zijn schoen is leeg gebleven. Tot niet heel lang geleden werd er enkel op 5 december een schoen gezet; momenteel kunnen kinderen vanaf Sinterklaas’ intocht hun schoentje al zetten. 

In de loop der jaren is de religieuze verering veranderd in een volksfeest. Sinterklaas werd nu gevierd met markten, waar vulgair gedrag en met name openbaar dronkenschap geen zeldzame verschijningen waren. Ook werd Sint Nicolaas nu regelmatig afgebeeld als boeman waar kinderen bang voor moesten zijn. Dat kennen we nu nog wel een beetje in de zin van ‘wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is krijgt de roe’. Toch keerde men zich in de achttiende eeuw tegen dit beeld en moest Sint Nicolaas weer een heilige zijn die kinderen op een vriendelijke manier gehoorzaamheid aanleerde. In de negentiende eeuw werd Sint Nicolaas ook onderdeel van het onderwijs en veranderde hij in een daadwerkelijk ‘persoon’: tot die tijd deed hij enkel in zijn onzichtbare gedaante een cadeautje in de schoen. 

De moderne Sinterklaasviering 

Het moderne volksfeest zoals we dat nu kennen is voor een groot deel gebaseerd op boekjes van onderwijzer Jan Schenkman (1806-1863). Schenkman introduceerde de elementen ‘stoomboot’, ‘paard’, ‘Spanje’ en ‘Zwarte Piet’. Ook schreef hij ons aller favoriete ‘Zie ginds komt de stoomboot’.

Sinterklaas vaart Groningen binnen, Oosterhamrikkade, nabij Zaagmuldersbrug, Groningen, 22-11-1958 (foto: Hans Zant)


De invulling van pakjesavond werd ook veranderd. Zoals gezegd werd die avond tot redelijk recent gebruikt om een schoen te zetten, maar nu wordt dat vaak al gedaan op de zaterdag van Sinterklaas’ intocht. Een pakjesavond was voor de Tweede Wereldoorlog niet heel gebruikelijk; dit had te maken met de crisisjaren. De toenemende welvaart na 1945 zorgde ervoor dat Sinterklaas jutezakken met geschenken kwam brengen. Daarnaast was het niet echt een kinderfeest meer: ook volwassen vieren het en geven elkaar cadeautjes. Heden ten dage wordt pakjesavond vooral gevierd met Sinterklaasgedichten en -surprises. Hoewel het Sinterklaasfeest in een gematigde en gevarieerde wijze gevierd wordt door heel Europa, is pakjesavond typisch Nederlands fenomeen. 

Zonder liedjes en pepernoten geen Sinterklaas

Geen Sinterklaasfeest zonder Sinterklaasliedjes. Deze worden met name gezongen bij de intocht, bij het schoen zetten en aan het begin van pakjesavond. De oudste liederen stammen uit de zestiende eeuw; dit waren vaak heiligenliederen. In de zeventiende en achttiende eeuw zong men liedjes die de Sint als huwelijksmaker afschilderden. Pas in de negentiende eeuw werden er een aantal bestaande volksliedjes over Sinterklaas geschreven, vaak kinderdeuntjes zoals ‘Sinterklaasje bonne bonne bonne’.

En een Sinterklaasfeest zonder snoepgoed is natuurlijk ook niet in te denken. Speculaas, chocoladeletters, banketletters, borstplaat, marsepein… En strooigoed als schuimpjes, taai-taai en natuurlijk de geliefde kruid- of pepernoten. Kruidnootjes worden al sinds de middeleeuwen met Sinterklaas gegeten. Die werden gemaakt met speciale specerijen, die eerst werden meegenomen door de kruisvaarders en later door de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). In traditionele kruidnoten werd witte peper gebruikt (pepernoten). De vorm van een kruidnoot lijkt op die van een muntje en verwijst naar het strooien van geld, net zoals Sint Nicolaas ook al deed bij de drie meisjes die wilden trouwen. Zo is het strooigoed ontstaan. 

Sinds kort is in de wintermaanden in veel steden, waaronder Groningen, de Pepernotenfabriek van Van Delft te vinden – die pepernoten naar authentiek zeventiende-eeuws recept verkoopt.

‘Sunterkloas’ in Groningen

Nu we toch bij Groningen zijn aangekomen, laten we dan gelijk doorgaan met een kijkje in de Groninger tradities rondom het Sinterklaasfeest. Natuurlijk zijn er veel overeenkomsten met de landelijke viering, maar hier en daar zijn verschillen te bemerken. 

‘Opzetten’

In Groningen werd er gesproken over een schoen ‘opzetten’, met de bedoeling dat de Sint er wat leuks of lekkers in achter zou laten. Maar er werden niet alleen schoenen opgezet, ook mandjes of borden. Op die borden werden dan brood, hooi en mous (boerenkool) gelegd, voor het paard. Dat werd nabij de open haard geplaatst. Kinderen zongen er dan het volgende liedje bij:

Sunterkloas dij goie bloud,
geef mie n puutje sukkergoud,
nait te veul en nait te min,
smiet mie t mor tou schosstain in

De volgende ochtend lagen er allerlei lekkernijen op het bord, zoals een suikerbeest of een ‘stoerkerel’ (broodje in de vorm van een mannetje). Ook las ik iets over een ‘swoan ien t nust’ – maar wat dat is weet ik niet precies. U misschien wel? Soms lag er een speculaas op het bord. Die kon de vorm van een Sinterklaas hebben, maar ook van een paard of een haan. De haan-speculaas was best dik en kostte daarom wat meer. Een ‘stoter’ was 12.5 cent. Dat was destijds best veel, daar komt dan ook de volgend Groningse uitspraak vandaan: ‘hai stapt as n stoterze hoan’.

Schoen zetten bij de kachel, Groningen, 1958 (foto; Hans Zant)

Af en toe vond een kind een zakje zout en een plak koolraap op zijn bord. Dat betekende dat het kind te oud was om ‘op te zetten’. En, zo noteert Fré Schreiber, werd het kind dus ‘ofzoltjet’. 

Swaarde Pait, as t nait vrust,
breng mie din n swoan ien t nust,
gooi t mor op mien widde bord,
en om mie gain puutje zolt.

Een mooie Groninger traditie is dat boerendienstboden ook op mochten zetten. Zij plaatsten dan een halfmudsmaat (50 liter) op de dorsvloer, waar hooi en koolbladeren in gelegd werden voor het paard. De Sint (of de boerenfamilie) plaatste dan een fles jenever of brandewijn, appels en ‘olle wieven’ (oude wijvenkoek). Dat waren dus heel andere cadeaus dan de kinderen kregen (gelukkig maar). 

Sunterkloas, goa joen gaang,
mit joen boerenklompen aan.
breng n stukje sukkergoud
Sunterkoas, goa joen gaang
mit joen boerenklompen aan
Sunterkloaske, goie bloud!

Sinterklaaslopen

Sinterklaaslopen is een volksfeest uit Zoutkamp dat op een zaterdag rondom 5 december wordt gevierd. Zowel mannen en vrouwen gaan ’s avonds verkleed door de straten. Eerder droegen ze veelal witte lakens als een spook, met een zwarte hoed op en een ketting aan het been. Nu zijn de kostuums meer een knipoog naar recente gebeurtenissen in het dorp. Sowieso dragen ze ‘schebèlskoppen’ (maskers). De Sinterklaaslopers gaan huizen binnen waar licht brandt. De mensen thuis stellen vragen om erachter te komen wie de masker-dragende persoon is. Die probeert onherkenbaar te blijven, pas als men raadt wie het is, gaat het masker af. Dan is het tijd voor een neutje.

Het feest in Zoutkamp kent grote overeenkomsten met het Sinterklaaslopen op de Waddeneilanden, zoals Klozum op Schiermonnikoog en Klaasohm op Borkum. 

Sinterklaasintocht, Groningen, 1950 (foto: Hans Zant)

Sint Nicolaas als patroonheilige van Groninger kerkjes

Over Zoutkamp gesproken, we blijven nog even in maritiem Groningen. Sint Nicolaas was namelijk niet alleen beschermheilige van kinderen, maar ook van zeelui. Als een boot ten onder dreigde te gaan, en zeelieden dreigden te verdrinken, riep men Sint Nicolaas aan. De goedheiligman verscheen dan en bracht de zee tot bedaren. Daarom is Sint Nicolaas ook patroonheilige van havensteden zoals Amsterdam. Het is misschien ook een verwijzing naar waarom de Sint een stoomschip heeft. 

Veel kerkjes in vissersplaatsjes zijn gewijd aan deze maritieme heilige. Heel vroeger lagen de Groninger dorpjes Oldenzijl en Oosternieland aan de kust en dus speelde de zee een grote rol in het dagelijks leven van de inwoners. Beide dorpjes hebben een Sint-Nicolaaskerk. Je kunt er ook een Nicolaaswandeling maken, misschien een goed idee als al die pepernoten en chocoladeletters er weer af gelopen moeten worden (haha). Klik hier voor meer informatie. 

Sint-Nikoloas, dat is n boas,
veur kinder en veur mensen.
Wie verlangen noar Nikloas
noar hom is aal ons wensen.

Overigens is Sint Nicolaas ook beschermheilige van een hele reeks andere bevolkingsgroepen, waaronder apothekers, boogschutters, ongehuwde vrouwen, kooplieden, slagers, studenten en geliefden. Ook beschermt hij de uitoefenaars van wat twijfelachtige beroepen zoals prostituees, dieven, moordenaars en piraten.

Ontvangst van Sinterklaas door college van B&W op het hoofdcommissariaat van politie, Groningen, 1959 (foto: Hans Zant)

Liedjes

In de Groninger Archieven zijn twee boekjes met vergeten Sinterklaasliedjes te vinden, die beide zijn geschreven door Groninger dichters. Het eerste boekje heet ‘5 Twee en Driestemmige Sint Nicolaasliedjes’ en werd in 1895 uitgegeven. De liedjes waren geschreven door onderwijzer Jan Eppo Boneschanscher. Hij werd geboren in Oostwold nabij Midwolda en werd later hoofd van de lagere school in Zuurdijk. Het andere boekje was van Jan Jacob Anthonie Goeverneur’s hand en was genaamd ‘J.J.A. Goeverneurs Laatste Sint Nicolaas. Nieuwe prettige versjes, vertelseltjes en liedjes’. 

Deze werd ook in de negentiende eeuw geschreven. Beide liedboekjes bevatten duidelijke opvoedkundige elementen. Ook wordt er gewezen op armoede en de minder bedeelde mensen in onze samenleving. Dat heeft een link naar de oorsprong van het feest – en bovendien is het een factor die we nu soms vergeten in onze Sinterklaasviering. Voor meer informatie over deze boekjes en deze liedjes, klik hier.

Sinterklaas op bezoek, Groningen, 1951 (foto: Hans Zant)

We zijn in de loop van dit verhaal al enkele Groningse volksliedjes tegen gekomen. Vaak zijn ze op de melodie van bestaande Nederlandse Sinterklaasliedjes en niet veel langer dan vier regels. Waar Groningse kinderen ook erg goed in waren, was de kunst van het scheldliedjes verzinnen. Deze scheldtaimkes werden gezongen door de wat oudere kinderen die niet meer in de goede Sint geloofden. Natuurlijk zijn we daar allemaal heel benieuwd naar, dus hier zijn een paar:

Sunterkloas dij goie man,
Lopt op kop tegen t schiethoes an.

Of:

Sunterkloas kin nait meer komen,
want hai is aal joaren dood,
hai ligt in de kerk van Romen,
mit zien baaide billen bloot.
Blijkbaar is het achterwerk van de Sint een populair onderwerp in de Groninger taal. Volgens Fré Schreiber bestaat ook de volgende uitdrukking: ‘Dij kouk is zo dreug as Sunterkloas zien kont.’

Sinterklaas op school, Oosterpoort, Groningen, 1960 (foto: Hans Zant)
---
Om dit verhaal op een nette en vrolijke manier af te sluiten, was ik op zoek naar een fatsoenlijk Gronings liedje. Dat bleek een moeilijker opdracht dan ik in eerste instantie had gedacht. Op het laatst heb ik het maar opgegeven, dus hier is nog één (ook niet geheel beschaafd) Gronings liedje: 

Sunterkloas, dij haailege man,
trekt zien beste stappers an,
Komt der mit van Amsterdam,
van Amsterdam noar Spanje,
appeltjes van Oraanje,
neuten van muskoaten,
smit e over stroaten,
lutje kinder kriegen wat
groten kriegen n schop veur t gat.

Wat zijn uw herinneringen, of die van uw (groot)ouders aan Sunterkloas? En kent u nog meer Groningse liedjes? 

Aan al mijn lezers alvast een fijne 5 december toegewenst!

Bronnen
De verhalen van Groningen. ''Vergeten Sinterklaasliedjes van Groningse dichters.'' http://www.deverhalenvangroningen.nl/alle-verhalen/vergeten-sinterklaasliedjes-van-groningse-dichters
Dijken, van, A. en F. Schreiber. Midwintertied: n Bouk vol verhoalen en informoatsie over feesten en tied van Suntermeerten (11 november) tot Lichtmis (2 feberwoarie). Bedum: de Haan, 2012.
Landmerken. ''Oldenzijl/Oosternieland.'' http://www.landmerken.nl/locaties/oldenzijl-oosternieland/het-verhaal-van-oldenzijl-oosternieland/
Schreiber, F. Groningse volksgebruiken het hele jaar rond. Ede: Verba, 2005.