maandag 29 december 2014

'Wat in de weg ston mos vot': het trieste verhaal van de verdwenen dorpen in de Oosterhoek

Inleiding

In het uiterste noordoosten van Nederland ligt de Oosterhoek. In dit gebied, even ten zuiden van Delfzijl en Farmsum, lagen ooit drie prachtige dorpjes: Weiwerd, Heveskes en Oterdum. In Weiwerd werd er gevoetbald bij v.v. Oosterhoek, in Heveskes dronk men een neutje bij café Geertsema, en in Oterdum, dat aan de dijk lag, werd er graag door de inwoners gestrandjut, dankzij de vele onfortuinlijke schepen die hier vergingen. Zo kabbelde het leven in de Oosterhoek eeuwenlang rustig voort, tot op een dag in de jaren zestig van de vorige eeuw die iddyle ruwweg werd verstoord door de komst van een groepje mannen.

De inwoners van de Oosterhoek keken de entree van de mannen met lede ogen aan. Ergens hadden ze de komst van de mannen wel zien aankomen, als ze heel eerlijk waren. In 1957 was er namelijk bij Winschoten zout in de grond gevonden, en in Slochteren was de gasbel ontdekt. Dit had de aandacht getrokken van grote chemische bedrijven. Ondertussen was er het idee ontstaan dat het westen van Nederland binnen afzienbare tijd dicht zou groeien, waardoor er overloop naar het legere noordoosten zou moeten plaatsvinden. De overheid had royale investeringpremies uitgeloofd voor bedrijven die zich in deze nieuwe regio zouden gaan vestigen. De bestuurders van de gemeente Delfzijl waren opgetogen. De haven van Delfzijl zou een industriehaven worden. En inderdaad, binnen de kortste keren kwamen er een sodafabriek, een chloorfabriek, een aluminiumfabriek, en ga zo maar door. De bestuurders wilden echter meer. Enthousiast over de potentie van de regio rondom Delfzijl hadden ze besloten dat het chemiepark uitgebreid moest worden. Bovendien moest er ruimte voor nieuwe bedrijvenparken en woonwijken gecrëerd worden voor de verwachte regionale bevolkingsgroei die getriggerd zou worden door deze ontwikkelingen. Ja, de Oosterhoekers hadden de bui al zien hangen.

De mannen die deze bewuste dag de Oosterhoek binnen kwamen lopen hadden chique maatpakken aan, en droegen aktetassen. Het waren bestuurders en zakenmensen. Ze keken peinzend in het rond, en wezen hier en daar wat aan. Weiwerd. Heveskes. Oterdum. Om de uitbreiding van het industrieterrein mogelijk te maken moest er plaats gemaakt worden. Die drie kleine dorpjes moesten dan maar verdwijnen. Ze krabbelden deze notitie op een papiertje. Daarna knikten de mannen tevreden en gaven elkaar een handdruk.

Door het in gebruik nemen van de grote aluminiumsmelterij Aldel was het lot van Heveskes al snel beslist. De bewoners moesten noodgedwongen verhuizen. Tijdens de sloop stuitte men op het meest noorderlijk gelegen hunebed van Nederland. De overblijfselen zijn opgegraven en verplaatst naar het Muzeeaquarium Delfzijl. Ook deed men archeologisch onderzoek naar de fundamenten van een klooster die daar ooit stond. Toch ging Heveskes tegen de grond.

Oterdum’s lot was ook snel bezegeld. Naast het feit dat het dorp geruimd moest worden ter bevordering van de industrie, kreeg Oterdum bovendien nog eens te maken met de Deltawet. Die hield in dat alle dijken in Nederland verhoogd en verbreed moesten worden. Aangezien het dorp dicht tegen de dijk aangebouwd was, betekende dit het einde van Oterdum.

Weiwerd was een ander verhaal. Hoewel het dorp in eerste instantie enigszins ontzien werd, werden immer meer huizen aangekocht voor het haventerrein. De inwoners wantrouwden de bestuurders in Delfzijl. Steeds minder mensen wilden in Weiwerd blijven of gaan wonen, met zo’n industriepark in de achtertuin. Het industriepark breidde zich steeds verder uit richting Weiwerd. Halverwege jaren zeventig was het overgrote deel van de huizen opgekocht. Dit afstervingsproces ging maar door, tot er nog maar enkele mensen woonden op de wierde. In 2008 waren er nog tien Weiwerders.

Het sneue van het verhaal is dat het allemaal voor niets is geweest. De oprukkende industrialisatie kwam tot stilstand. Er kwamen geen mensen naar de Oosterhoek. Er werden geen huizen gebouwd. Er kwamen geen extra werkgevers en investeerders. De plekken waar ooit deze dorpen lagen, zijn nu niets anders dan wuivende grasvlaktes.


Weiwerd

Ik fiets een brug over en stuur dan een klein weggetje in. Het is niet moeilijk te zien waar Weiwerd is. Als een oase rijst de kleine, groene wierde op uit de grijze omgeving. De asfaltweg waarover ik rijd gaat abrupt over in klinkertjes. Om mij heen enkele boerderijen, met tuintjes en bomen. Daarachter grote fabrieken en bulten zand en cement. Ik moet de bizarheid even laten inwerken en fiets dan de hoofdweg in. Ik kom langs een gebouwtje met dichtgetimmerde ramen, wat ooit het schooltje was. Aan de andere kant van de weg een prachtig begraafplaatsje, omzoomd door heggetjes, knotwilgen en een smal rondweggetje.

Terwijl ik afstap, rijdt me een man op een scootertje voorbij. Ik knik naar hem bij wijze van begroeting. Een aantal minuten later komt hij me nogmaals voorbij tuffen en kijkt me onderzoekend aan. Wanneer ik het kerkhof op wil lopen, hoor ik wederom het geronk van het scootertje achter me. Ik vermoed dat zijn nieuwsgierigheid het van zijn poging tot onverschilligheid heeft gewonnen. En inderdaad, dit keer rijdt hij naar mij toe en stopt. De bestuurder is een bijzonder oude man met plukken grijs haar. Hij gunt me een stralende, tandenloze glimlach. ‘‘Eem foto’s moaken van ol Waiwerd?’’ Ik knik en vertel hem dat ik de verdwenen dorpen van de Oosterhoek bezoek. ‘‘Komt u hier vandaan?’’ vraag ik. Hij staart voor zich uit en haalt even diep adem. ‘‘Ik heb hier hail laank woont. Doar.’’ De meneer wijst naar een schuur. ‘‘Eerder stond er een hoes bie, doar aan de veurkaant. Moar die is er nait meer. Ik heb de boudel ook motten verloaten. Doar kwamen ze aan heur. Wegwezen, zeiden ze. En er was niks wat je er tegen kon doun. Woar mos je heen?’’ Zijn ogen staan verdrietig, en de lach verdwijnt van zijn gezicht. ‘‘Dus nu komt u even een kijkje nemen in uw oude dorp? Doet u dat zo nu en dan?’’ Hij knikt, maar zegt niets. Ik vertel hem net een kijkje te willen nemen op de begraafplaats. Hij gebaart naar een hoop stenen. ‘‘Dan mot je doar ook eem een foto van moaken. Die komen uut de slotgracht die vrouger om de kerk laip. Dij hebben ze zomaar vonden.’’ Ik bedank hem. De aardige meneer zegt me gedag, geeft dan een flinke dot gas en snittert ervandoor.

Ik loop over het begraafplaatsje, dat er netjes bij ligt. Het gras is gemaaid, de weggetjes zijn schoon. Er zijn kleine paadjes aangelegd rondom de oude wierde, perfect om een wandelingetje te maken. Dat vreemde, haast ironische beeld van oude grafstenen en de grijze fabrieken daarachter, het contrast tussen ‘vroeger’ en ‘modern’, is nog nooit zo dichtbij geweest. Het is haast niet voor te stellen dat Weiwerd ooit een bedrijvig dorpje was, met straten vol huizen en een drukbezochte kerk, een school, een voetbalclub en zelfs een treinstation (die, eerlijkheid gebiedt te zeggen, al in 1945 was opgeblazen en diens verdwijning dus geen gevolg is van de industrialisatie van de regio).

Er komen een aantal motoren voorbij, van een toerclub. Het gebrul van hun motoren doen de grond waarop ik sta trillen.  Ze gaan snel en zien niet wat er voor bijzonders schuilgaat achter de groene heggen.



Heveskes

Terwijl ik langs de Oosterhornhaven fiets zie ik in de verte, aan de andere kant van het helderblauwe water, de contouren van een gebouw verschijnen dat geen fabriek, loods of container is. Ik moet een aantal keer knipperen met mijn ogen om mezelf ervan te verzekeren dat mijn verbeelding me niet voor de gek houdt. Op een verder braakliggend terrein staat daar een oud en charmant romanogotisch kerkje, opgetrokken uit rode stenen. Dit is het enige overblijfsel van wat ooit het dorp Heveskes is geweest. 

Snel fiets ik om het water heen. De weg loopt dood bij het kerkje van Heveskes. Pal voor de ingang van de kerk heeft men een goederentreinspoor aangelegd, geheel in lijn met de respectloosheid die er al was getoond door het dorp met de grond gelijk te maken. Er staan enkele boompjes met groene en bruine en rode najaarskleuren. Een roestig hek moet het kerkhof omringen, maar dat is afgezien ernstig verzakt ook nog eens op vele plekken kapot. Het gras is hoog, en de grafstenen staan schots en scheef. De wierde heeft een ongelijke ondergrond, met diepe kuilen waardoor ik mezelf min of meer struikelend voortbeweeg om de oude grafstenen te bekijken. De één is nog ouder dan de ander. Ik probeer de deurklink van de kerk, maar die is uiteraard op slot. Volgens mij had ik ook ergens gelezen dat het kerkje inmiddels leeggehaald is, want bij gebrek aan kerkgangers worden er toch geen diensten gehouden. Sinds de sloopwagens Heveskes en de rest van de Oosterhoek binnenreden om de boel plat te gooien, is het gebied volledig ontvolkt geraakt. 
Bijna had het kerkje van Hevekes die vernietigingsdrang niet overleefd, want dat stond namelijk ook op de lijst van de te slopen gebouwen. Gelukkig kon de sloop op het laatste moment voorkomen worden door Stichting Oude Groninger Kerken (SOGK) en werd de kerk gerestaureerd in 1991. In 2007 opperde Groningen Seaports om het kerkje verplaatsen naar Weiwerd, maar ook dit plan werd tegengehouden door de SOGK. De stichting stelde dat het kerkje juist op haar oorspronkelijke plaats moest blijven, omdat het de enige herinnering aan het verdwenen Heveskes is.

Ik laat me zakken op het trappetje voor de kerk en staar voor me uit. Eenzaamheid krijgt ineens een geheel nieuwe betekenis. Een leeg terrein strekt zich voor mij uit. Dit is het terrein waar ooit mensen woonden, waar krantenjongens op hun opoefietsen het nieuws kwamen brengen en waar moeders gezellig stonden te kletsen terwijl hun kinderen aan het spelen waren. Het leven in dit gezellige dorp moest wijken voor bedrijven die nooit kwamen. Nu is het gewoon leeg. De fabriek van Aldel, waarvoor Heveskes oorspronkelijk moest wijken, is failliet gegaan en gesloten. Achter de lege velden begint de industrie. Het kerkje van Heveskes is nu al decennialang alleen en kijkt verdrietig uit over het chemiepark. Het is hier stil, op het suizen van de wind en het ritselen van het gras na. 

Zijn huis staat er nog, maar Heveskes is zelfs door God verlaten. 



Oterdum

Eind jaren zestig zond RTV Noord een zwartwitfilmpje uit over het plaatsje Oterdum. Het filmpje is gemaakt door J. Japenga en gaat over de afbraak van het dorp. Er werd niet in gepraat, de beelden werden slechts vergezeld door vrolijke, klassieke muziek. Aan het begin van de film ziet de kijker een schattig dijkdorp. Oterdum lag namelijk letterlijk tegen de zeedijk aangebouwd. Een kindje huppelt achter een aantal schapen aan en de woorden ‘Het laatste voorjaar van Oterdum’ verschijnen in beeld. Achter het blije kind is het dorp te zien. De toren van het witte kerkje steekt trots boven de dijk uit. De film laat huizen zien die in de kleine straatjes kriskras door elkaar staan. Er is een kruidenierswinkel, een café, een schoenmaker, een autogarage en een rijwielzaak. Een mevrouw komt bij de kruidenier vandaan, stapt op haar fiets en rijdt er snel vandoor. Verderop staat een VW Kever geparkeerd, met de motorkap open. Een man spit met een viertand in zijn tuintje, terwijl zijn gestreepte kat hem nauwlettend in de gaten houdt. Japenga filmt ook in de kerk, die tegen die tijd al enigszins vervallen is geraakt. Toch liggen er liedboeken op de kerkbanken, want er zijn nog altijd diensten. In alles straalt Oterdum uit als een bedrijvig, levendig dorpje. Dan wordt de deur van de kerk dichtgetrokken en met een enorme sleutel op slot gedraaid. 

Plotseling verandert het beeld. Er komen kranen, graafmachines en heftrucks het dorp binnen gereden. Een gebouw gaat op in grote vlammen. Ergens anders wordt de gevel van een huis omvergeworpen. Een laadauto vol brokstukken rijdt door het dorp. De spits van de kerktoren wordt naar beneden getrokken door een man die uit alle macht aan een touw staat te trekken. Iemand anders hamert als een bezetene op de balken van het dak, tot ze loskomen. Al snel is de kerk niets meer dan een geraamte. Dan komt de tekst ‘De dijk is klaar, Oterdum is verdwenen’ in beeld. En inderdaad, wat kort daarvoor nog een gezellig plaatsje was, ligt nu in puin. Het beeld vertoont een treffende gelijkenis  met een oorlogsgebied. De boel werd opgeruimd, de nieuwe waterkering aangelegd. Wat ooit Oterdum was, ligt nu diep begraven onder de nieuwe zeedijk. 

Het is een aardig avontuur om bij de dijk te komen, aangezien ik steeds de verkeerde weggetjes in sla en langs rokende schoorstenen en stomende buizen fiets. Een aantal bordjes waarschuwen voor levensgevaar, dus het recreatief en ontspannend fietsen laat ik al snel los en race door het industriepark tot ik uiteindelijk de juiste weg vind die naar de dijk leidt. Het is duidelijk dat Oterdum een iets bekendere plek is. Waar ik bij de vorige plaatsen nagenoeg alleen was, zie ik hier mensen met hun hond lopen, gezellig fietsen of uit de auto stappen om de dijk op te lopen. Bovendien staan er hier fietsenrekken en informatieborden, nog een teken dat deze plek iets beter bekend is bij toeristen en dagjesmensen. Het is ook geen wonder, want wat van Oterdum rest is uiterst bijzonder. De grafstenen van het kerkhof zijn namelijk bewaard en later op de dijk teruggeplaatst. Al het andere is niet meer, ligt diep onder de zeewering. 

Dat geeft een bijzonder plaatje. Tussen de stenen staat een monument voor het dorp en haar inwoners. Ooit was dit een bronzen hand met het voormalige kerkje in haar palm, maar omdat een gebrek aan morele verantwoordelijkheid blijkbaar van alle tijden is, is dit monument in 2011 gestolen door bronsdieven. Er staat nu replica. Ik zet mijn fiets in het rek en loop de dijk omhoog. Terwijl ik tussen de grijze stenen door loop, springt mij steeds één naam in het oog. Het is een wonderlijke, haast exotische achternaam en komt hier vaak voor: ‘Toxopeus’. Zo was er ooit ook een grafzerk van Johannes Toxopeus, maar die is onlangs verplaatst. Johannes werd in 1634 predikant van de kerk te Oterdum. Hij stierf aan de pest en werd begraven in de kerk. Op zijn grafsteen staat zijn familiewapen, met daaronder een Griekse tekst, dat als volgt vertaald kan worden: ‘Dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen.’ Men had niet kunnen weten hoe toepasselijk die tekst zou zijn, drieënhalve eeuw later. 



Epiloog

Het blauwe water glinstert in de zon. Er zwemmen eendjes en in de verte zie ik honderden witte windmolens. Aan de overkant is Duitsland al te zien. Richting het zuiden zie ik de punt van Reide, en richting het noorden de haven van Delfzijl. Ik adem nog maar eens diep de frisse zeelucht in, want ik ga zo via een akelig fietspad terug naar Delfzijl. Het pad loopt onderlangs de dijk en voert je langs het chemiepark, dat een kakafonie van bulderende machines, suizende buizen en rookspuwende schoorstenen is. Wanneer ik op de fiets spring kijk ik nog éénmaal om, en moet denken aan een stukje uit een gedicht van Kornelus Mulder, uit 1976. 

‘Zo kwamen de bulldozers, baggelmesienen
Want veur het nije mos’t olle kapot
Kerkje van Oterdum mos ook verdwienen
Diek werd verlegd, wat in de weg ston mos vot.’


Er is veel beeldmateriaal en andere documentatie van de drie dorpen bewaard gebleven. Breng eens een bezoekje aan de uitgebreide en makkelijk hanteerbare website www.oosterhoek.com, waar je foto’s en filmpjes kunt bekijken en verhalen kunt lezen over Weiwerd, Heveskes en Oterdum. Op mij maakte het een grote indruk om te zien hoe ‘gewoon’ de dorpen waren  voor de sloopmachines binnenreden.

Bronvermelding

- Es, A., van. ‘‘De kloof met de randstad is niet meer te dichten.’’ De Volkskrant, 1 november 2014. Geraadpleegd op 2 november 2014. http://www.volkskrant.nl/binnenland/de-kloof-met-de-randstad-is-niet-meer-te-dichten~a3780161/.  
- Hofstra, F.T. Met het zout onder de voeten: de industriële ontwikkeling van Delfzijl van 1945 tot heden.Groningen: Rijksuniversiteit, 1999. 
- Geertsema, H. et al. Rondom de Delfzijlen: zwerftochten door het verleden van Heerlijkheid, Fortresse, Havenstad en Gemeente. Winschoten: Uitgeverijbedrijf J.D. van der Veen, 1987.
- Groot-van der Meulen, C.A., de. Weiwerd, Heveskes, Oterdum: de verdwenen dorpen van de Oosterhoek. Bedum: Uitgeverij Profiel, 1991.
- Japenga, J. ‘‘Oterdum.’’ RTV Noord: Vrouger. Geraadpleegd op 5 november 2014. Via http://www.oosterhoek.com/Films/film%20Vrouger%20Oterdum.html. 
- Steenhuis, A. Het lied van de Eems: van de monding naar de bron. Amsterdam: Atlas-Contact, 2011.
- Steenhuis, A. Stemmen van Groninger dijken. Amsterdam: Atlas-Contact, 2001.

www.oosterhoek.com 

dinsdag 25 november 2014

Hendrik Bolhuis: een Groninger aan boord van de Titanic

Proloog

Atlantische Oceaan, voorjaar 1912 - Hij keek omhoog. De inktzwarte hemel was bezaaid met glinsterende sterren en had een heldere maan. Het zijn dezelfde sterren als die waar hij als klein jongetje naar staarde, toen hij nog in Wittewierum woonde. Zittend in het weiland, achter de boerderij, kon hij urenlang dromerig naar de lucht kijken. Wat was de wereld toch een mysterie. Nu, jaren later, hield hij zich krampachtig vast aan een stuk hout, ergens in het midden van de Atlantische Oceaan. Hij wist dat hij nooit meer naar Groningen terug zou keren en zijn broer niet meer terug zou zien. Het laatste gedeelte van het schip ging onder in het ijskoude, onvergefelijke water en hij wist dat hij ieder moment zou volgen. Een vreemd gevoel van rust overviel hem. De sterren en de maan zijn hetzelfde als die in Wittewierum.

Het turbulente leven van een Groningse avonturier

Ergens in een dorp ten noorden van Groningen, drink ik een kopje thee met mevrouw Han Slager-Bolhuis. Op tafel liggen stapels boeken over de Titanic. Slechts een enkeling heeft er weet van dat er een Groninger is omgekomen op de Titanic. ‘‘En dat terwijl zoveel mensen het juist heel interessant zouden vinden. De Titanic is natuurlijk nog steeds iets wat iedereen enorm tot de verbeelding spreekt.’’ Ik blader door mappen vol met documentatie die Slager-Bolhuis in de loop der jaren heeft verzameld. In de ene map zitten krantenartikelen, gekopieerde stukken tekst en andere informatie over de drie Nederlanders aan boord van de Titanic. Één daarvan was Hendrik Bolhuis, de oudoom van Slager-Bolhuis. ‘‘Ik ben ermee opgegroeid dat mijn oudoom Hendrik op de Titanic overleden is. Het kwam ter sprake op bepaalde momenten, dan hadden we het er even over. Zo had mijn oma Hinderkien een puddingvorm van een vis. Ze vertelde me dan dat Hendrik daar vaak pudding in maakte als hij op bezoek was. Hij stond altijd in de keuken en maakte dan van álles, waarbij hij alle potten en pannen gebruikte.’’ Slager-Bolhuis lacht. ‘‘Hij maakte allerlei exotische dingen, vooral uit de Franse keuken. Dat was ongekend in deze contreien.’’

Ambitieus was Hendrik Bolhuis altijd geweest. Mevrouw Slager-Bolhuis noemt het zijn ‘‘avontuurlijke instinct’’. Hij wist al vroeg dat hij andere dingen wilde dan de gemiddelde jongeman uit Wittewierum. Als hij zijn toekomst voorstelde zag hij geen landarbeider, geen gesetteld leven. Een wereldreiziger, dat zag hij. Hij droomde over verre landen en grote steden. Maar hij was ook een realist: hij zou hard moeten werken om daar te komen. 

Hendrik werd geboren op tweede kerstdag 1884, in Wittewierum, een klein plaatsje in het noorden van de provincie Groningen. Daar hadden zijn ouders, Hindrik en Anje, een boerenbedrijf. Hendrik en zijn twee jaar oudere broer Klaas waren vernoemd naar hun twee broertjes, die allebei op zeer jonge leeftijd waren overleden. Slager-Bolhuis heeft ook twee portretten van Hindrik en Anje. De vader en moeder van Hendrik hebben hun mooiste kleding aan op de foto’s. ‘‘Je kunt zien dat zij altijd hard gewerkt hebben, en verdriet gekend hebben. Ze hebben een ‘stoer’ leven gehad, zoals we dat in het Gronings zeggen.’’

De boerderij waar Hendrik werd geboren en woonde tot 1900. De boerderij werd zeventig jaar later verwoest door een brand.

Een aantal jaar later besloten Hindrik en Anje het roer om te gooien en verhuisden naar de stad Groningen. Na eerst nog op een ander adres gewoond te hebben, woonde de familie in 1900 op de Steentilstraat nummer 34, waar zij een kruidenierszaak en slijterij begonnen. Hendrik, toen veertien jaar, woonde tegen die tijd echter al niet meer thuis. Hij werkte bij bakker Wiardi in de Oude Ebbingestraat, en was daar ook op kamers. In 1904 vertrekt hij naar Utrecht, en de volgende zes jaar werkt hij als kok in onder meer Brussel, Oostende, Parijs, Londen en Monte Carlo. 

Hij keerde in september 1910 terug naar de Steentilstraat in Groningen. Inmiddels woonde zijn broer Klaas met diens vrouw Hinderkien aan de overkant van de straat. Moeder Anje was vlak voor Hendrik’s terugkeer overleden. Haar man Hindrik volgde haar twee maanden later. Er was nu, afgezien zijn broer Klaas, niets meer wat Hendrik tegen hield om echt de wijde wereld in te trekken en het avontuur aan te gaan.

Hendrik werkte in veel verschillende hotels en restaurants door heel Europa. Hij bleef constant solliciteren naar hotels en restaurants die hem nog uitdagender leken. ‘‘Dit is het antwoord van het Grand Hotel in Christiania, destijds de benaming voor Oslo,’’ zegt mevrouw Slager-Bolhuis, en wijst op een oude, chique brief. Hendrik was aangenomen, maar het is niet duidelijk of hij er daadwerkelijk heeft gewerkt. Alleen al in de eerste zes maanden van 1911 heeft hij waarschijnlijk al op drie verschillende plekken gewerkt. Zijn zwervende bestaan verdiende prima, waardoor hij regelmatig naar Groningen kon reizen om zijn broer te bezoeken. In de zomer van 1911 werkte hij in Londen, in één van de hotels en restaurants waar de Italiaan Luigi Gatti manager was. Gatti kreeg van de White Star Line de opdracht personeel te ‘ronselen’ (zo heette dat destijds, nu hebben we andere connotaties bij dat woord) voor hun nieuwe stoomboot de RMS Olympic. Hendrik werd ook gevraagd door Gatti, en hij wist niet hoe snel hij moest accepteren. Op woensdag 20 september 1911ging hij aan boord voor de overtocht van Southampton naar New York. Kort na het vertrek had de Olympic echter een aanvaring met een oorlogsschip, waardoor de Olympic grote schade opliep en moest terugkeren. Hendrik schreef gelijk een brief aan zijn broer Klaas, waarin hij zei dat ze bijna met man en muis waren vergaan. De ironie is stekend.

‘‘Dit is mijn favoriete kaart,’’ zegt Slager-Bolhuis. Ze houdt een kaartje vast waarop het McAplin Hotel in New York staat, destijds het grootste hotel ter wereld. Het zou datzelfde jaar nog geopend worden en Hendrik leek hiermee te zeggen dat hij hier graag bij zou willen zijn. Het kaartje is gedateerd op februari 1912. ‘‘Het is het één-na-laatste wat mijn opa van hem hoorde.’’ Ik pak het kaartje aan. Het is ontroerend om iets vast te houden wat Hendrik vastgepakt heeft, waar hij iets op geschreven heeft, iets wat van hem is.

Hendrik in Monte Carlo.

Enkele maanden later stapte Hendrik aan boord van RMS de Titanic. Gatti had wederom personeel geregeld en Hendrik aangesteld als ‘larder chef’ van het à la carte-restaurant. Een ‘larder chef’ hield zich bezig met het koude buffet. Werken op het grootste, meest luxe stoomschip ooit – en onzinkbaar ook nog. Dit was het leven waarvan hij altijd al had gedroomd. Hij ging naar New York! Hendrik had geen tijd om zijn broer te schrijven, want het ging allemaal heel vlug. Een tijdje ervoor had hij nog een kaart gestuurd waarop hij vermeldde dat hij in maart of april een weekje verlof zou hebben en naar Groningen zou komen. Klaas, Hinderkien en hun twee kinderen wachtten hem op – maar hij kwam nooit. 

In Southampton gaf hij zijn koffer in bewaring en op 10 april 1912 vertrok de Titanic. In de nacht van 14 op 15 april voltrok zich de welbekende ramp waarbij er 1522 mensen om het leven kwamen, waaronder bijna de gehele keukenbrigade, op de directeur van het restaurant na. Het keukenpersoneel had maar weinig kans, ten eerste omdat zij noch de status van passagiers hadden, noch de status van bemanning. Ten tweede bestond dit huurpersoneel grotendeels uit buitenlanders en met name uit Fransen, waar op neergekeken werd. Ze werden door de Britten niet toegelaten op het sloependek. Er gaan verhalen dat de bakkers gewoon doorgingen met brood bakken, om mee te geven aan de passagiers die in de reddingboten werden gezet. Zij wisten toch al dat hun treurige lot bezegeld was.

Klaas, Hendrik’s broer, kwam pas eind juli achter de reden waarom zijn broer nooit op bezoek was geweest, zoals hij had beloofd. Drie maanden lang had hij geen idee waar zijn broer was, totdat hij brieven van Hendrik’s vrienden kreeg. Deze vrienden vroegen zich af of Hendrik misschien niet aan boord was geweest van de Titanic. Toen begon er iets te dagen. Klaas’ vermoedens werden bevestigd door de brieven die hij kreeg van Hendrik’s hospita in Monte Carlo en van de Nederlandse consul te Londen. Op 27 juli 1912 verscheen er een korte overlijdensadvertentie in het Nieuwsblad van het Noorden. Als enige erfgenaam kreeg Klaas het Engelse spaarboekje van zijn broer. Dit gebeurde pas in november. Nog veel later, dertien en halve maand na de ramp, werd Hendrik’s loon van de Titanic uitgekeerd. Hij ontving een weekloon van 3 pond en had in die paar dagen aan boord 2 pond 11 shilling en 5 pence verdient. Maar het heeft hem wel zijn leven gekost.

De overlijdensadvertentie in het Nieuwsblad van het Noorden.

Na zijn overlijden werd de koffer die hij in Southampton in bewaring had gegeven, teruggestuurd naar zijn enige erfgenaam, zijn broer. In de koffer zaten maatpakken, zijn wandelstok, zijn correspondentie, een ring en een dik kookboek. ‘‘Kleding en dergelijke werden op een boeldag verkocht. Zo ging dat toentertijd nou eenmaal. Eeuwig zonde natuurlijk.’’ Maar de koffer is er nog, en de wandelstok ook. Op tafel van mevrouw Slager-Bolhuis liggen de overgebleven bezittingen van Hendrik, die door de jaren heen zijn behouden. Een prachtige ring, met sterrenbeelden erop. Heel werelds en ongewoon voor die tijd. Het kookboek ‘Moderne Kookkunst’ ligt er ook bij. Het is een dikkerd, en ruikt zoals een oud boek hoort te ruiken. In sierlijk handschrift heeft Hendrik zijn naam op de eerste pagina geschreven. Een stempel vertelt dat hij het boek bij een Groningse boekhandelaar heeft gekocht, P.H. van Wermeskerken. Verder bekijk ik zijn correspondentie, dat naast sollicitatiebrieven naar verschillende restaurants ook verscheidene ansichtkaarten bevat waarin vrouwen uit heel Europa hem de liefde verklaren. Hendrik stond ook wel bekend als ‘Mooie Hennie’ en de vrouwelijke aandacht was zeker niet schaars. De één zegt haar man voor hem te verlaten, de ander schreef dat ze op het moment zat te wachten waarop ze eindelijk een reactie zou krijgen op al haar brieven. Ze zouden nooit meer wat horen. 

De dood van Hendrik kreeg geen journalistieke aandacht. Pas in 1982 verscheen het eerste echte krantenartikel over deze Groningse kok. Mevrouw Slager-Bolhuis heeft alles verzameld. Op tafel staat ook een ingelijste foto. Het is een statig portret van Hendrik en zijn broer Klaas. Beide kijken geconcentreerd voor zich uit. Het zijn beide knappe, gedistingeerde mannen. Hendrik is een echte gentleman, met een perfecte snor en gesteven boord. Het is geen wonder dat hij zoveel vrouwen het hoofd op hol bracht. Mooie Hennie werd slechts 27 jaar. 

Epiloog

Wittewierum, najaar 2014 - Ik fiets over een hobbelig weggetje door de weilanden. Over mijn schouder zie ik de lange weg die ik afgelegd heb op zoek naar het geboortehuis van Hendrik Bolhuis. De eenzaam gelegen boerderij waarin Hendrik opgroeide is helaas afgebrand in de jaren zeventig, en in de jaren erop in verval geraakt. Er doemt bebossing op in de verder lege en uitgestrekte omgeving. Dat moet het zijn. Ik heb veel vervallen gebouwen gezien, maar dit verdient een heel nieuw woord. Van de boerderij die ooit eens was, staat er alleen nog een schuur overeind. Maar ook dat duurt vast niet lang meer. Het is nog heel duidelijk te zien wat ooit het erf is geweest: eromheen loopt een recht uitgegraven sloot, als een soort slotgracht. Het erf is nu bijna niet meer te betreden, maar uiterst dicht begroeid met bomen en struiken. Met moeite kan ik de schuur en een aantal andere stenen overblijfselen ontwaren. Alles is overwoekerd. Het najaarszonnetje probeert door de dichte bladerendeken door te komen, en valt in bundels uiteen op de donkere grond. Het is duidelijk dat hier al jaren niemand is geweest.

Als ik weer uit het bos kom, kijk ik omhoog. Het is ’s ochtends, ik kan de maan nog zien. Ik denk aan Hendrik. De sterren en de maan zijn hetzelfde als die boven de Atlantische Oceaan. 

De boerderij vlak na de brand in de jaren zeventig. 

De overwoekerde ruïnes, anno 2014.

__________

Met dank aan mevrouw H. Slager-Bolhuis te Bedum, meneer L.H. Bolhuis te Ten Post en meneer T. Penninga namens de Historische Vereniging Ten Post en Omstreken.

Bronvermelding
- ×.‘‘Groninger Bolhuis één van de drie Nederlandse doden.’’ Dagblad van het Noorden, 10 april 2004, blz. 6.
- Brandsma, R. ‘‘Ijzige herinnering aan kok Hendrik Bolhuis.’’ Dagblad van het Noorden, 16 april 2012, blz. 18.
- Groot, de, E.P. ‘‘Het Titanic-drama: Zeemansgraf voor Groninger kok.’’ Nieuwsblad van het Noorden, 10 april 1982, blz. 39. 
- Groot, de, E.P. 75 jaar Titanic. Alkmaar: De Alk, 1987.
- Laan, van der, M. ‘‘Groninger Vrijbuiter op de Titanic.’’ Dagblad van het Noorden, 25 februari 2012, blz. 37.
- Musschoot, D. 100 jaar Titanic: Het verhaal van de Belgen en de Nederlanders. Vlaanderen: Lannoo, 2011.
- Pastoor, P., ed. Boerderijen gemeente Ten Boer en Overschild, 1595 -2005. Bedum: Profiel, 2006.

dinsdag 11 november 2014

Reizen langs het Reitdiep, deel 4/4

In deze serie ga ik naar het noordwesten van de provincie Groningen. Het Reitdiep, een sterk meanderend water dat van de Groningse binnenstad tot aan het Lauwersmeer loopt, zal mijn rode draad zijn. Hoewel er vrijwel geen paden zijn vlak lángs het diep, liggen aan beide kanten, tussen de dijken en in de uiterwaarden, de meest bijzondere cultuurlandschappen. De wierden en slingerende slaperdijken getuigen van de eeuwenoude strijd tussen mens en water, en de kleine dorpjes en gehuchten onderweg vertellen bijzondere verhalen. Ik fiets via de oostelijke oever tot het Lauwersmeer, en keer via de westelijke oever terug naar de stad Groningen.

Vandaag deel 4: Feerwerd - Aduarderzijl - Garnwerd - Oostum - Groningen

Feerwerd

Feerwerd is een prachtig dorp – minder bekend dan buurdorpen Ezinge en Garnwerd, maar zeker niet minder mooi. De stille straten dragen bij aan het gevoel alsof de tijd heeft stil gestaan in dit uiterst karakteristieke plaatsje, dat meerdere bijzondere gebouwen bezit.
   Ten eerste staat de oude molen ‘Joeswert’ fier uit te kijken over het dorp. De molen werd gebouwd in 1855 en maalt nog steeds spelt. Het verliep niet altijd vlekkeloos: twee molenaars zijn gegrepen door de ronddraaiende wieken, maar wisten weer veilig terecht te komen. Ooit viel er een onderdeel naar beneden, rakelings langs een klant en zijn paard. Er is zelfs een jongen door de openstaande luigaten op de grond gevallen. Gelukkig is het vandaag de dag allemaal wat veiliger op de molen en kan een ieder er een bezoekje aan brengen op vrijdag- en zaterdagmiddagen.
   Ten tweede is er het witte, middeleeuwse kerkje, dat in het midden van het dorp is gebouwd. De kerk zelf is gebouwd in de dertiende eeuw, en is gewijd aan Jacobus de Meerdere. Ik had ook geen idee wie dit was, maar het blijkt om een apostel van Jezus te gaan. Als ik aan kom fietsen, valt als eerste de redelijk schuin staande toren op. Het beeld doet me een beetje denken aan de toren van Pisa of Bedum. Daarna wordt mijn aandacht getrokken door een groot bord waarop staat ‘Rustpunt’. Deze borden zie ik vaker op het Groninger platteland. Dit ‘Rustpuntennetwerk’ bestaat uit plaatsen waar passanten even kunnen uitrusten, in dit geval aan de picknicktafels rond de kerk of in de kerkbanken. Er kan in de kerk koffie of thee gezet worden, en koekjes en fruit gekocht worden. Daarnaast is er een toilet aanwezig, en zelfs een bandenplakset en een drinkbak voor de hond. Er is overal aan gedacht en dit is ontzettend handig voor wandelaars of fietsers. Ik drink mijn bekertje thee op en lees wat informatie over de kerk. Enkele grafzerken stammen uit de zestiende eeuw en behoren toe tot vroegere borgbewoners, en de kerkklok is geroofd door, daar zijn ze weer, de Duitsers. Na een rondje door het dorp, stap ik weer op en verlaat het dorp noordwaarts.

De kerk van Feerwerd
De kerk van Feerwerd

Aduarderzijl

Vanaf Feerwerd slingert er een schattig landweggetje richting het Reitdiep. Onderweg kom ik de mooiste huisjes tegen. Dit moet Aduarderzijl zijn. Voor een gehucht met slechts vijftig inwoners kent het ontzettend veel geschiedenis. Bij Aduarderzijl komen het Aduarderdiep en het Reitdiep samen. Rond het jaar 1400 bouwden de Aduarder monniken hier een zijl (een sluis). Tijdens de Tachtigjarige Oorlog verrees er een schans, die om en om werd veroverd door de Spanjaarden en de Staatse opstandelingen. Bij deze veroveringen gebeurden de meest gruwelijke dingen die ik de lezer zal besparen. Tijdens het Rampjaar 1672 was Aduarderzijl één van de zeventien zeesluizen (het Reitdiep was immers nog niet afgedamd) die open werd gezet om het gebied onder water te zetten. Op deze manier hoopte men het Bommen Berend moeilijk te maken en dat lukte – maar wel tegen een hoge prijs, want het zoute water betekende een ramp voor de landbouw. Rond 1880 was Aduarderzijl een drukbezocht plaatsje, omdat schippers en scheepsjagers hier vaak even moesten wachten tot de sluis open ging. Daarom verrezen er wel vier tapperijen (dat is één op de vijf huizen, destijds), zodat deze zeelui tijdens het wachten een glaasje achterover konden slaan (hoewel, vast meer dan één). Langzamerhand verviel in de eeuwen daarop de sluis in een ellendige staat. In 1993 knapte de gemeente Winsum met EU-geld de sluis weer op, en nog immer ligt het er mooi bij.
   Ik beklim de zijl en bewonder het uitzicht. De vlakke weilanden en akkers strekken zich uit tot de horizon. Vanwege de felle zon springen er drie kleuren uit: het groen van het gras, het blauw van het water en de lucht, en het mooie goudgeel van de strobalen. Enkele koeien grazen vrolijk en genieten van deze mooie dag. Ik durf te wedden dat er veel koeien op deze wereld bijzonder jaloers zullen zijn op deze dames, die hier rustig staan te grazen op zo’n prachtige plek.  
   Langs de dijk staat het mooie, witgepleisterde waarhuis, waarvan het oudste gedeelte uit de zeventiende eeuw dateert. Hier woonde ooit de sluiswachter, maar wordt nu gebruikt als evenementlocatie. En wat voor een locatie! Iets verderop, maar uit mijn zichtveld onttrokken, staat nog een bijzonder gebouw: de Allersmaborg. Deze borg stamt uit de vijftiende eeuw, en staat vlak langs het Reitdiep. Het kent een brede gracht met een chique ophaalbrug. De borg werd tot 2004 bewoond maar is daarna in beheer gegeven aan mijn universiteit, de Rijksuniversiteit Groningen. De RUG wil de borg opknappen en er een plek van maken waar alumnibijeenkomsten (oud-studenten) worden gehouden.

Het voormalige zijlhuis van Aduarderzijl

De sluis van Aduarderzijl

Aduarderzijl: waar het Aduarderdiep en het Reitdiep samen komen

Garnwerd

Ik ga echter niet richting de Allersmaborg, maar de andere kant op. Aan de andere kant van Aduarderzijl ligt namelijk mijn volgende stop: Garnwerd. 
   Garnwerd is bekend en populair bij fietsers, dagjesmensen en toeristen vanwege haar beschermde dorpsgezicht en horeca gelegenheden. Aan het Reitdiep ligt bijvoorbeeld Garnwerd aan Zee, een soort strandtentje met een opgespoten strand ernaast. Aan de andere kant van de straat, bij de brug en de molen, ligt het beroemde café Hammingh uit 1876.  In dat jaar werd het Reitdiep afgesloten door een dijk. Het diende als veerhuis en scheepssloperij. Later werd het een gezellig huiskamercafé, met terras en een zwemgedeelte bij het Reitdiep. Het is er altijd druk en gezellig. Geen wonder dat het zo’n populair plekje was bij de Ploeg-schilders. Ik drink wat fris tegen de warmte, en eet een tosti.
   Verder kent het dorpje vele kleine, smalle straatjes met de prachtigste oude huisjes. Deze huisjes hebben naast hun eigen schoonheid nog iets heel speciaals, als je op een bepaald tijdstip in het jaar komt. Ik was er precies op de goede tijd. In de Burgemeester Brouwerstraat, het smalste voor auto’s toegankelijke straatje in Nederland, groeien de stokrozen dan weelderig. Lange, kleurrijke rozen versieren dan de muren, ramen en deuren in Garnwerd. Dat ziet er haast sprookjesachtig uit en kan ik iedereen aanraden eens te gaan bekijken.
   Het kleine straatje met al die stokrozen komt uit bij de dertiende-eeuwse St.-Ludgerkerk. Hiervan stortte in 1738 de toren in, wat natuurlijk niet heel heugelijk was. Deze werd in 1751 herbouwd. Er kleeft nog een leuke anekdote aan de orgel van de kerk: deze zou volgens de overlevering begin negentiende eeuw gemaakt zijn voor de abdijkerk in Aduard, maar het schip waarin het orgel vervoerd werd kwam vast te zitten bij Garnwerd. Daar is het orgel toen voor het gemak maar gewoon gebleven. 

De stokrozen van Garnwerd

De stokrozen van Garnwerd, met op de achtergrond de kerk

De stokrozen van Garnwerd

Ik fiets het dorp zuidwaarts uit, en passeer het gehucht Krassum. De wierde van Krassum werd begin negentiende eeuw zeer enthousiast afgegraven, tot onder het maaiveld. Nu staan er nog een paar boerderijen. De inwoners van Krassum werden ‘kreusvreters’ genoemd, omdat de sloten rondom Krassum vol kroos zaten. In de verte zie ik een hoge wierde opdoemen in het vlakke land.

Oostum

Ik moet flink trappen om boven op deze hoge wierde te komen, maar eenmaal boven is het ’t zeker waard: dit is het dertiende-eeuwse kerkje van Oostum. Oud, schuin en eenzaam kijkt het kleine gebouwtje hooghartig uit over de omliggende vlakke landerijen en het Reitdiep. Het is sowieso één van de meest afgebeelde kerkjes van de provincie, niet in de minste plaats vanwege de aantrekkingskracht die het had op de allerlei kunstenaars. De kerk is nu in bezit van Stichting Oude Groninger Kerken. Niet alleen de buitenkant en de ligging zijn erg mooi, maar ook een bezichtiging van het interieur is de moeite waard. 
   Er is een bijzondere preekstoel en een doophek die gemaakt zijn in een soort Renaissance-stijl. In de toren hangt een klok uit 1446, die eerst in Feerwerd heeft gehangen. Het is echter onbekend hoe deze klok hier komt. Volgens de overlevering was er ooit een ruzie tussen de inwoners van Oostum en Feerwerd, waarbij de Oostumers een ‘oorlogsbuit’ hadden meegenomen. Dit kan best de klok zijn. De kerk dient nu vooral als expositie- en trouwlocatie. Rondom de kerk liggen enkele boerderijen, waar vroegmiddeleeuwse resten zijn gevonden. Dit wijst erop dat er al vroeg bewoning was op deze wierde. Er stond ooit zelfs een borg. Dit moet ook wel, want waarom zou er anders destijds een kerk zijn gebouwd? Ook Oostum komt voor in mijn lijst van de mooiste locaties van de provincie Groningen… wat een spectaculaire plek is dit! 

De wierde van Oostum

Vanwege de steile wierde knal ik met een rotgang weer naar beneden, en stop even bij een tweesplitsing in de weg. Ik ben al bijna weer bij het punt waar ik begon, namelijk Wierum en Wierumerschouw. Ik kan het zien liggen. Beide paadjes leiden naar de brug bij Wierumerschouw, dus twijfel ik welke ik zal nemen. Het ene optie is om te fietsen over een normale weg, de andere optie is om me over een paadje te wagen dat ‘Dode Laan’ heet, en waarbij er een bordje staat ‘Betreden op eigen risico’. Ik begrijp niet goed wat ik me hierbij moet voorstellen en besluit natuurlijk om hier langs te gaan. Het wordt me al snel duidelijk: ik ratel een aantal wildroosters over en fiets gezellig tussen de koeien. Ze staren me ongeïnteresseerd aan terwijl ik me over het bemodderde pad manoeuvreer. Het feit dat dit paadje zo’n lugubere naam heeft, komt doordat hierover vroeger doden van Wierum en Wierumerschouw naar het kerkhof van Oostum werden gebracht, gevolgd door de rouwstoet. Ik sta even stil bij de brug en kijk voor me. Dit is alweer het einde van mijn tocht. In de verte kan ik de stad al zien, slechts groene vlaktes scheiden dit rustieke platteland met de drukte van de stad. 

Reitdiep - bootjes achter de dijk


Terug naar de stad

Het verkeer wordt drukker, de bebouwing wordt hoger, de mensen bewegen sneller en de stilte maakt plaats voor lawaai. Terwijl ik terugfiets naar huis, denk ik na over deze fantastische trip. Wat heb ik veel gezien, en wat heb ik veel nieuwe dorpen en gehuchten ontdekt. Mijn mooie-plekken-in-Groningen-lijst wordt immer groter: de dorpjes Niehove en Saaksum, en de gehuchten Aduarderzijl en Oostum. En wat dacht je van het mysterieuze Zuurdijk en religieuze Warfhuizen. Stuk voor stuk bijzondere plaatsen met een eigen verhaal, en een verborgen geschiedenis. En oh ja, het natuurschoon van Middag-Humsterland, de slingerende dijken en wonderlijke wierden, die waren ook zo mooi… En zo zijn er nog veel meer plekken op te noemen. Er is nog zoveel meer te ontdekken in je eigen omgeving! Dus pak die fiets, auto, of benenwagen – en ga op stap.

dinsdag 28 oktober 2014

Reizen langs het Reitdiep, deel 3/4

In deze serie ga ik naar het noordwesten van de provincie Groningen. Het Reitdiep, een sterk meanderend water dat van de Groningse binnenstad tot aan het Lauwersmeer loopt, zal mijn rode draad zijn. Hoewel er vrijwel geen paden zijn vlak lángs het diep, liggen aan beide kanten, tussen de dijken en in de uiterwaarden, de meest bijzondere cultuurlandschappen. De wierden en slingerende slaperdijken getuigen van de eeuwenoude strijd tussen mens en water, en de kleine dorpjes en gehuchten onderweg vertellen bijzondere verhalen. Ik fiets via de oostelijke oever tot het Lauwersmeer, en keer via de westelijke oever terug naar de stad Groningen.

Vandaag deel 3:  Kommerzijl - Niehove - Saaksum - Ezinge

Kommerzijl 

Bij Zoutkamp steek ik het Reitdiep over en bevind me nu aan de westelijke oever. Ik blijf in zuidelijke richting rijden en kom in een soort niemandsland, dat de Ruigewaard wordt genoemd. In de zestiende eeuw kwam Wigbold van Ewsum, van de borg Nienoord, hier een kijkje nemen. Samen met een aantal investeerders had hij een compagnie opgericht om bij de binnen- en buitendijkse gebieden rondom de oostelijke grens van de Ruigewaard zout te winnen. Hij liet ook een schans bouwen ter verdediging van deze werkzaamheden. Hiervoor werd de dijk verhoogd en daarom kreeg de schans de naam ‘de Opslach’. Het dorp eromheen werd Opslachterzijl genoemd. Een aantal jaar later kregen de leden van de compagnie ruzie en werd er met de zoutwinning gestopt. De schans diende nog zeventien jaar voor militaire doeleinden maar werd toen afgebroken. 
   De naam Opslachterzijl werd vervangen door Kommerzijl. Zoals altijd verwijst ‘-zijl’ naar een sluis. In dit geval is dat de sluis waaromheen het dorp ontstond. Waar dat ‘Kommer-’ voor staat is wat moeilijker te achterhalen. De meest plausibele verklaring is dat het verwijst naar de ‘kom’ of haven achter de dijk, maar dit is natuurlijk niet heel spannend. Een leukere versie stelt dat ‘Kommer-’ stamt van alle ‘kommer en kwel’ dat gepaard ging met het aanleggen en het onderhouden van de zijl. Nog één grappig feitje: inwoners van Kommerzijl werden vaak ‘Spierens’ genoemd (spieringen, van die visjes), waar men aan afleidt dat inwoners van Kommerzijl mogelijk als erg mager werden gezien. Ik heb een andere theorie. Een spiering wordt ook wel een komKOMMERvisje genoemd. Is dat nou niet toevallig? 
   Vanaf het lage polderland moet je best een klimmetje naar boven maken. Je komt het dorp binnen over een weggetje dat is omzoomd met hoge haagjes. Het is er rustig, en zelfs iets groter dan ik had gedacht. Er is een bruggetje met aan de ene kant prachtige gezichten op het lege land, en aan de andere kant de mooie huisjes langs het water. Ik maak wat foto’s en fiets het dorp weer uit.

Kommerzijl - op de achtergrond de 'Ruigewaard'

Niehove

Niehove is misschien wel één van de meest geïsoleerde dorpen in de provincie Groningen. Je kunt er komen vanaf Kommerzijl en vanaf Oldehove, maar dat zijn ook echt de enige toegangswegen. Ik kom het dorpje vanaf de westelijke toegangsweg in. De radiaire wierdestructuur is goed te zien: midden op de wierde staat de kerk, en daaromheen zijn in twee cirkels de huizen gebouwd. Tot 1830 scheidde een cirkelvormige gracht het kerkhof van de straat, om de geesten op het kerkhof te houden. Van tevoren had ik al gelezen dat het een prachtig dorpje moest zijn, maar nu ik er zelf ben kijk ik mijn ogen uit. Het verstilde straatbeeld met die karakteristieke huisjes en tuintjes maken de verwachtingen meer dan waar. Ik loop door de hobbelige straatjes en het voelt net alsof ik terug ben gegaan in de tijd. Het is geen wonder dat hier zoveel artiesten en kunstenaars komen voor inspiratie. Er is een stijlvol café, maar dat is deze ochtend gesloten. Ik loop de kerk in, die wel open is. Het dient tevens als bezoekerscentrum en ik lees op de informatieborden aan de muur over de geschiedenis van dit dorp dat zoveel schoonheid kent. 
   Niehove is één van de oudste nederzettingen van Groningen. De wierde wordt al zo’n 2200 jaar onafgebroken bewoond. Rond het jaar 800 lag Niehove, dat toen ‘Suxwort’ (‘Zuidwierde’) heette, op het Waddeneiland Humsterland. In de late Middeleeuwen namen de stormvloeden en overstromingen toe, waardoor de monniken van het klooster in Aduard besloten het gebied te bedijken. Pas na de eerste bedijkingen rond 1200 durfde men een stenen kerk te bouwen. Rond het jaar 1400 was Niehove de grootste en hoogste wierde, en was het de belangrijkste plaats in omstreken. In de 16e eeuw werd het eiland bij het vaste land gevoegd, doordat de immer ijverige monniken grote stukken land begonnen in te polderen. Toen verschenen ook de eerste stenen huisjes. Dit waren een soort keuterboerderijtjes. In de 18e en 19e eeuw veranderde dit en vestigden zich er (en ik citeer dit nu van het informatiebord) ‘‘ambachtslieden, zoals smeden, wagenmakers, kuipers, molenaars, bakkers, slagers, wevers, kleermakers, schoenmakers, timmerlieden, metselaars, de strodekkers en kasteleins.’’ De inwoners van Niehove waren vanwege de geïsoleerde ligging van hun dorp uiteraard op zichzelf aangewezen, dus was alles aanwezig. Zelfs in 1910 had Niehove nog ‘‘21 winkels, waaronder twee kruideniers, twee slagers, drie textielzaken, twee schoenmakers en drie cafés.’’ Ik kan het haast niet geloven. Ook had het een eigen schooltje en drie molens. In de 20e eeuw sloot vrijwel alles haar deuren. Er is nu alleen nog het café.
   Het is een wonder dat het dorp niet bekender is en dat het niet overladen is met toeristen. Waarschijnlijk is dat juist maar beter, eigenlijk – zo weet het dorp haar authentieke karakter te behouden.

Niehove

Niehove

Niehove

Via een klein paadje door het hoge gras fiets ik via Oldehove naar Saaksum. Oldehove is een grotere plaats en vormde ooit een eigen gemeente, tot het opging in de gemeente Zuidhorn. Ik lees ergens dat Oldehove ook wel ‘‘het Staphorst van het Noorden’’ genoemd wordt. Blijkbaar is de vrijgemaakte gereformeerde kerkgemeenschap hier bijzonder groot. Er loopt een man bij de kerk met een felgroen T-shirt waarop staat: ‘De grondstoffen voor uw biertje komen uit het noorden!’

Saaksum

Ik kom aan in Saaksum, dat ook behoort tot mijn (steeds groter wordende) lijst van favoriete plekken in Groningen. Voor ik aan deze tocht begon, heb ik bij mijn ouders thuis foto’s bekeken van onze eerdere bezoekjes aan dit gebied. Één foto sprong eruit: dat stijlvolle kerkje in Saaksum, omringd door groene haagjes en rode stokrozen. Nu ik er, heel veel jaren later, wederom een bezoekje aan breng, is er niets veranderd. Het dorp is nog net zo pittoresk als ik me kan herinneren. De rode bakstenen huisjes en tuinen vol rozen staan aan een volledig cirkelvormige straat, met een kerkpad naar de kerk die op de naastgelegen wierde staat. Geen wonder dat het een beschermd dorpsgezicht is.
   De kerk kan ik in eerste instantie wat moeilijk vinden omdat die dus niet midden in het dorp staat, maar aan de oostzijde, rustig uitkijkend over de landerijen. Het cirkelvormige straatpatroon helpt ook niet echt (en dus fiets ik gênant genoeg een aantal rondjes), maar gelukkig beginnen de klokken te luiden en kan ik op het geluid afgaan. Hoewel de kerk zelf halverwege de negentiende eeuw herbouwd is, stamt de zadeldaktoren nog uit 1550. Deze werd gebouwd door een rijke borgeigenaar uit de buurt. De klok die erin hing werd, zoals zoveel andere kerkklokken, geroofd door de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog. Dat was echter niet de enige keer dat het kerkje van Saaksum geplunderd en vernield is – het was namelijk ook slachtoffer van de Beeldenstorm. De Beeldenstorm vond plaats in 1566, maar in deze geïsoleerde contreien drong dit allemaal echter wat later door, waardoor men jaren later nog fanatiek aan het beelden vernielen was in Saaksum. Zo werd ene Popko uit Appingedam op het matje geroepen omdat hij in 1570 nog druk bezig was de boel kort en klein te slaan.
   Van ophef en consternatie is nu niets meer te zien – het is stil in Saaksum, op het geluid van een grasmaaier na.   

Saaksum

Ezinge

Vanaf de kerk in Saaksum kan ik Ezinge al bijna zien liggen. Ezinge is bijna net zo ‘beroemd’ onder de toeristen als het vier kilometer verderop gelegen Garnwerd. Dit is onder andere te danken aan het aparte kerkje dat daar zo hoog op die wierde ligt, het museum Wierdenland, de spectaculaire archeologische vondsten die hier zijn gedaan en het beschermde dorpsgezicht.
   Als eerste doe ik het museum aan, dat verrassend modern en strak ingericht is. De exposities zijn zeer interessant en verhelderend, en, ook niet onbelangrijk, het museumwinkeltje heeft allerlei leuke souvenirtjes te koop. Er was een tijdelijke tentoonstelling van de bekende schilder Henk Helmantel, wiens werk ik ontzettend waardeer. Ik kan nog steeds niet geloven dat iemand zo realistisch kan schilderen. Helmantel’s schilderijen zijn net foto’s, met name zijn stillevens.
   Na het museum loop ik het dorp in. De wierde van Ezinge is ontzettend hoog, en de kerk staat natuurlijk op het hoogste punt. Majestueus kijkt de kerk uit over de vlaktes, met in de verte het Reitdiep. Er grazen koeien en er fietsen mensen. Iemand is met haar hond aan het hardlopen door het gras. Het gracieuze karakter van de kerklocatie is deels het gevolg van het feit dat de wierde aan deze kant afgegraven is, waardoor de kerk nu steil oprijst op het overgebleven gedeelte van de wierde. Het is er prachtig. De oude graven zijn goed onderhouden. Het opvallende van deze kerk is dat het losstaat van de toren. De toren, een breed en ietwat plomp geval  uit de dertiende eeuw (!), staat er naast. De klok is uiteraard geroofd door, wat mijn oma zou zeggen, ‘die ol Duutsers’. In de negentiende eeuw is aan de westzijde van de toren een huis gebouwd, dat als kosterij en schooltje heeft gediend. Nu is het een dorpshuis. 
   De wierde is één van de oudste en hoogste in Groningen, en was ooit één van de grootste. Het is onafgebroken bewoond vanaf de vijfde eeuw voor Christus. De wierde werd in de jaren ’20 en ’30 afgegraven onder professor Albert van Giffen. Deze vruchtbare kweldergrond verscheepte men dan naar de arme zandgronden in Drenthe. Wierden afgraven gebeurde toen regelmatig en niet zelden onder leiding van deze jonge archeoloog van Giffen, afgestudeerd van de Rijksuniversiteit Groningen als bioloog (vreemd genoeg). Hij had een brommertje en daar racete hij mee door het Groninger land. Met zijn opgravingen in Ezinge legde hij meer dan bijzondere vondsten bloot. Er werden namelijk maar liefst 85 boerderijen en 60 bijgebouwen gevonden, stammend van 600 v. Chr. tot 400 n.Chr. Daarnaast werden allerlei bezittingen en grafgeschenken opgeduikeld, zoals een gouden zwaardknop uit de zevende eeuw. Het meest bijzondere wat van Giffen vond, was misschien wel het paardengraf. Hierin lagen de volledig intacte skeletten van twee paarden en een hond. Ze zijn nu te bekijken in het Wierdenmuseum. 



Ezinge

Ezinge

Ezinge

Het prachtige uitzicht vanaf de hoge wierde van Ezinge

Volgende keer het vierde en laatste gedeelte van mijn fietstocht langs het Reitdiep!

dinsdag 14 oktober 2014

Reizen langs het Reitdiep, deel 2/4

In deze serie ga ik naar het noordwesten van de provincie Groningen. Het Reitdiep, een sterk meanderend water dat van de Groningse binnenstad tot aan het Lauwersmeer loopt, zal mijn rode draad zijn. Hoewel er vrijwel geen paden zijn vlak lángs het diep, liggen aan beide kanten, tussen de dijken en in de uiterwaarden, de meest bijzondere cultuurlandschappen. De wierden en slingerende slaperdijken getuigen van de eeuwenoude strijd tussen mens en water, en de kleine dorpjes en gehuchten onderweg vertellen bijzondere verhalen. Ik fiets via de oostelijke oever tot het Lauwersmeer, en keer via de westelijke oever terug naar de stad Groningen.

Vandaag deel 2: Schouwerzijl - Warfhuizen - Zuurdijk - Houwerzijl - Zoutkamp

Nadat de regen was gestopt, stapte ik weer op de fiets. Een waterig zonnetje brak door terwijl ik Schaphalsterzijl achter me liet en richting Schouwerzijl fietste. Daar waren we gebleven. Schouwerzijl is een stil dorpje gelegen aan de Kromme Raken, een zijtak van het Reitdiep. Bij een camping/restaurant in het gehucht Roodehaan eet ik een tosti, en ga dan door naar Warfhuizen.

De Kromme Raken

Warfhuizen

Hier ben ik eerder geweest, maar ik kan me er maar weinig van herinneren. Ik was drie jaar, en met mijn ouders een paar dagen op fietsvakantie. Ik zat natuurlijk relaxt in het stoeltje achterop. Het enige wat ik me kan herinneren, zijn zwarte stokrozen. Die groeiden hier tegen de huizen, en ze waren zo mooi dat het leek alsof ze nep waren. Dat was in de jaren ’90. In de jaren erna is er echter veel veranderd in Warfhuizen. Sinds 2003 heeft Warfhuizen namelijk internationaal bekendheid gekregen als katholiek bedevaartsoord. Helaas kwam ik hier pas na mijn fietstocht achter, en vandaar dat ik geen bezoek aan de kerk heb gebracht of veel foto's heb gemaakt. Hoe dan ook, mijn eerste neiging toen ik deze informatie las was, eerlijkheid gebied te zeggen, om in lachen uit te barsten. Dit moest wel een grap zijn, dacht ik sceptisch. Het deed me een beetje vreemd aan om een heus pelgrimsoord te vinden in dit overwegend protestants gebied. Maar inderdaad, na enig onderzoek kwam ik tot de conclusie dat Warfhuizen, geheel onverwacht, een turbulent kerkelijk verleden kent.
   We gaan terug naar de dertiende eeuw. Er werd gebouwd aan een romanogotische kerk, gewijd aan de heilige Liudger. Hoogstwaarschijnlijk verving deze nieuwe kerk een oudere, misschien zelfs houten versie. In de tijd van de Tachtigjarige Oorlog trok de Spaanse katholieke stadhouder Francisco Verdugo stropend door de noordelijke gewesten, of zoals het toen heette, Friesland. Hij begon zijn tocht in zijn standplaats Warfhuizen, diens inwoners niet bijzonder protestantsgezind waren. Of het boeide hen gewoon vrij weinig, dat kon ook. Hoe dan ook, Warfhuizen riep de toorn der Friezen over zich af. Op 26 maart 1584, op de dag van hun (katholieke) patroonheilige, werd het hele dorp door hen in de brand gestoken als wraak. Tien jaar later werd met de Reductie van Groningen Warfhuizen protestants. In de negentiende eeuw raakte de St. Liudger-kerk verwaarloosd en moest gesloopt worden. Het kerkje werd in 1858 vervangen door een neoclassistisch gebouw. Een eeuw later, in de jaren ’60 en ’70, de decennia van secularisatie en een immer kleiner wordend inwoneraantal, had het gebouwtje dringend restauratie nodig. Het werd door de inwoners opgeknapt, waarbij onder meer de pijpen van het orgel wit werden geschilderd. Helaas mocht deze inspanning niet baten, de kerk werd gesloten en voor een symbolisch bedrag van één gulden aan een particulier verkocht. De nieuwe eigenaar had wilde plannen. Zo wilde hij er, nu komt ’ie, er een draaiorgelhal en poffertjeskraam van maken. Nuchtere Groningse omwonenden wisten dit te voorkomen, waardoor het gebouw leeg bleef staan. Wederom raakte het in verval.
   In 2001 werd de kerk weer voor religieuze doeleinden gebruikt. Het gebouw werd gekocht door de katholieke gemeenschap en omgebouwd tot een kluiskapel. Een kluiskapel is een kloostertje waar één monnik woont; een kluizenaar. In Warfhuizen wordt deze benijdenswaardige positie bekleedt door monnik Hugo. De kerk heet nu ‘Kluis van Onze Lieve Vrouwe van de Besloten Tuin’. Dit is echter nog niet de reden waarom Warfhuizen tot een bedevaartsoord is verworden. In 2003 werd er een levensgroot processiebeeld van Maria in de kerk geplaatst. Maria kwam over vanuit Spanje, waar ze gemaakt is door beeldhouwer Miguel Moreno. Eenmaal is ons koude kikkerlandje kreeg ze de opwekkende naam: ‘De Bedroefde Moeder van Warfhuizen’. Het kwam voor iedereen als een verrassing dat dit beeld al snel een enorme aantrekkingskracht bleek te hebben. Meestal zijn bedevaartsoorden plekken waar zich wonderen hebben voltrokken, maar dit is niet het geval in Warfhuizen. Hier hebben zich geen situaties voorgedaan waar mensen Maria opeens zagen bewegen, of knipogen, of iets dergelijks. Toch komen jaarlijks vele Duitsers, Vlamingen en, bovenal, Limburgers naar Warfhuizen. Wat is het dan, waarom zij helemaal naar het hoge noorden toetrekken voor een zielig kijkende Maria? Het antwoord is een jammerlijke. Onze Lieve Vrouwe van de Besloten Tuin is een verbeelding van het medelijden van Maria met haar Zoon. Dit spreekt vele wanhopige katholieke ouders aan. Zij trekken naar Warfhuizen om hartenkreten op te schrijven of om Maria’s advies te vragen wat te doen met hun ontspoorde of puberende kinderen. En als we nuchter genoeg zijn om naar het aantal ontsporende kinderen in de huidige maatschappij te kijken, dan komt het als geen wonder dat zoveel mensen op bedevaart naar Warfhuizen gaan. Zelf weet ik niet of dat de beste manier is om problemen op te lossen, maar ach, als ze wanhopige ouders helpt – dan doet de droevige Maria goed haar werk.

Op deze mooie dag in augustus merk ik maar weinig van alle consternatie. Het dorp lijkt op een doorsnee Noord-Gronings dorpje: klein, schattig, en vooral stil. Ik fiets wat rond en zie oude huizen met stokrozen, precies zoals ik me herinnerde van al die jaren terug. Er mag dan veel zijn veranderd in Warfhuizen de laatste jaren, maar dat is nog hetzelfde. Ik verlaat Warfhuizen en fiets door het gehucht Kattenburg naar Zuurdijk.

Warfhuizer huizen

Zuurdijk

Zuurdijk verschilt van alle dorpen die ik tot nu toe bezocht heb. Het is een bijzonder langgerekt dorp, met wel drie dorpskernen. Het is qua lengte één van de grootste dorpen in de gemeente de Marne, wat moeilijk voor te stellen is gezien er maar ongeveer 100 mensen wonen. Ik kom Zuurdijk binnenfietsen vanaf het oosten en kom zodoende eerst door de ‘derde Zuurdijk’ en daarna door de ‘tweede Zuurdijk’; beide clusters bestaan uit een verzameling van armoedige arbeidershuisjes. Dit is een geheel onverwacht aangezicht tussen al die karakteristieke Groningse dorpjes die ik tot nu toe heb gezien. De ‘eerste Zuurdijk’ is de grootste dorpskern, met de kerk, een molen en een café. Ook dit ziet er mijns inziens niet bijzonder jofel uit. Ik zou Zuurdijk snel door zijn geracet zonder er echt aandacht aan te besteden, ware het niet dat er een regenbuitje overtrok waardoor ik gedwongen word beschutting te zoeken onder de grote kastanjebomen bij de kerk. Ik besluit even bij het kerkje te gaan kijken, dat er erg somber uitziet vanaf de buitenkant. De witgepleisterde muren zijn grijs. Het ziet er allemaal niet veelbelovend uit.
   Terwijl ik dichterbij kom, valt mijn blik op de graven die verspreid liggen over het groene gras rondom de kerk. Ik frons en loop erop af. Wat ik zie, is één van de meest bijzondere grijze grafstenen die ik in mijn omzwervingen in de Ommelanden ben tegengekomen. En die grafsteen ernaast ook. En daar ook. En die ook. Ik loop nu kriskras over het kerkhof, bewonderend en verbaasd over deze ontdekking. Stuk voor stuk zijn de stenen rijkelijk versierd. Ik heb veel oude Groninger kerkhoven gezien maar qua grafversiering verslaat dit alles. Op de grafstenen prijken vele symbolen en familiewapens. Ik sta er verrast naar te kijken. Wie had dit gedacht? Was dit dan ooit een welvarender dorp? De huidige stand van zaken getuigt anders. Welke rol spelen rijkdom en armoede in de geschiedenis van dit kleine, vreemde dorp?

De kerk van Zuurdijk

Linksboven: hartjes en strikjes // rechtsboven: drie mooie graven // linksonder: teksten // rechtsonder: een lange brief.

Linksboven: engeltjes // rechtsboven: een tractor bij een treurwilg // linksonder: haantje // rechtsonder: rijk versierde kelk. 

Gelukkig voor de nieuwsgierige historica in mij is er ontzettend veel informatie overgeleverd door het werk van de Zuurdijker boerenbroeders Zijlma. Mijn mond valt open als ik op internet tot de ontdekking kom dat het nu zo armoedig uitziende Zuurdijk begin negentiende eeuw misschien wel het rijkste kerspel van Nederland was, gezien het feit dat hier toen zeven boeren woonden wiens vermogen elk op meer dan 100.000 gulden werd geschat (dat is, geloof me, héél veel voor die tijd) . Dat kan ik me heden ten dage totaal niet voorstellen, maar toch is het waar. Aan het begin van de achttiende eeuw werd er veel land rondom het Reitdiep ingepolderd. Het gevolg was dat de grondeigenaren steeds rijker werden. Toen ook nog eens de macht van de Groningse adel afnam, kregen de ‘grote’ landbouwers steeds meer invloed. Rond Zuurdijk concentreerde macht zich bij een klein aantal boerengezinnen die door onderlinge huwelijken en erfenissen steeds machtiger werden. Deze tijd wordt ook wel aangeduid als de ‘Boerenrepubliek’, waarbij deze families grote invloed over het economische en maatschappelijke leven uitoefenden. Mijn moeder heeft me eens verteld dat zij ooit met een jongen uit Zuurdijk in de klas zat. Het enige wat ze nog van hem wist, was dat hij een rijke boerenzoon was die naar het internaat in Ter Apel was gestuurd. Zijn ouders waren boeren dus gewoon dag in dag uit aanwezig op de boerderij, maar toch werd hij op een internaat geplaatst. Dit zal dus wel iets met rijkdom en status te maken hebben. Hij zal een telg uit één van de laatste rijke boerenfamilies in Zuurdijk zijn geweest, want al aan het eind van de negentiende eeuw werden de Zuurdijker boeren voorbijgestreefd door de boeren in Oost-Groningen, waardoor er anno 2014 nog maar weinig te zien is van deze eens zo glorieuze tijd. 
   De deur van de kerk is open. Voorzichtig loop ik naar binnen en kom wederom voor een verrassing te staan: ook het interieur is totaal anders dan wat ik gewend ben te zien. De muren zijn niet gestukadoord of bepleisterd, maar de wirwar van oude stenen is simpelweg wit gekalkt. Het meubilair is van donker eikenhout, wat voor een bijzonder contrast zorgt. Het lijkt eerder alsof ik een oud Shakespeariaans kasteel ben binnengelopen dan dat ik in een klein Gronings kerkje sta. Op de avondmaalstafel staat een vaas met een uitgedroogd boeket. Ook staat er om onverklaarbare redenen een verweerde, met verschenen bloemetjesstof bekleedde fauteuil. De parade van rijkversierde graven gaat gewoon door in de kerk. Tussen de kerkbankjes liggen de meest bijzondere stenen, die samen het gangpad vormen. Mijn favoriet is die van een persoon met de achternaam ‘van Kammen’: diens familiewapen bestaat uit drie mooie haarkammetjes.

Linksboven: het rijkversierde graf met het familiewapen van de 'van Kammen'-familie // rechtsboven: vlindertje op een graf // onder: de kerk van binnen.

Ik laat het intrigerende Zuurdijk achter me en fiets via het gehucht Ewer richting Houwerzijl. Aan dit dorp heb ik goede herinneringen. Toen ik nog heel jong was, gingen mijn ouders vaak met mij rondtoeren door Noord-Groningen. Niet zelden deden we dan Houwerzijl aan om naar de Theefabriek te gaan. Deze is gevestigd in de negentiende-eeuwse gereformeerd-vrijgemaakte kerk en bijbehorende pastorie. Er is een museum over thee, een theeschenkerij en een winkeltje met allerlei soorten thee. Als theeliefhebber kan ik hier mijn geluk niet op! Vanaf Houwerzijl is het nog een kleine drie kilometer naar Zoutkamp. 

Zoutkamp

Zoutkamp ligt nog net in Groningen, maar op de grens met Friesland. Bij Zoutkamp komen het Reitdiep, de Lauwers en het Hunsingokanaal bij elkaar, en stromen vervolgens door het Lauwersmeer in. Dit is dus tevens het eindpunt van mijn etappe langs de oostelijke oever van het Reitdiep. Nu is het dorp een toeristische trekpleister met haar mooie haven, vele restaurants en het zeer aan te raden visserijmuseum, maar vroeger had het dorp hele andere functies: tijdens de Tachtigjarige Oorlog diende het als verdedigingsbolwerk en later als belangrijk vissersdorp.
   Zoutkamp lag namelijk op een uiterst strategische plek; tot de uitgraving van het Eemskanaal in 1876 was dit de enige toegang tot de stad Groningen vanaf zee. In 1576 werd de schans ‘Soltcampe’ gebouwd, waar het Spaanse garnizoen legerde. Tijdens de Slag om Zoutkamp in oktober 1589 werd dit Spaanse bolwerk veroverd door de geuzen. Er kwamen vooral soldaten te leven, maar er woonde ook een predikant en er was een garnizoenskerkje. De geuzen trokken vanaf hier de Ommelanden in om de katholiekgezinde inwoners een lesje te leren. Zij waren bijvoorbeeld degenen die Warfhuizen in de hens hadden gezet, zoals hierboven beschreven.
   In de eeuwen daaropvolgend verwerd Zoutkamp tot een echt vissersdorp. De garnalenvisserij was veruit de belangrijkste sector. In 1950 fuseerden twee lokale firma’s tot het bekende garnalenverwerkingsbedrijf Heiploeg. In de jaren ’60 werd de Lauwerszee afgesloten en de haven verplaatst naar Lauwersoog, hetgeen betekende dat de karakteristieke garnalenkotters verdwenen uit de haven van Zoutkamp. Heiploeg bleef echter opereren vanuit Zoutkamp. De garnalen werden gepeld door huisvrouwen in Zoutkamp. Na het thuispelverbod van 1990 verschoof dit naar Midden- en Oost-Europese landen. Ik hoorde van iemand die bij Zoutkamp in de buurt woont dat al het pellen nu gebeurt in Marokko. Dat vond ik erg vreemd om te horen. Marokko? Ik vroeg hoe dit in z’n werk ging. Ongepelde garnalen worden vanuit Zoutkamp naar Spanje gereden, en daar overgeladen in boten naar Marokko. Gepelde garnalen worden dan weer terugvervoerd naar Zoutkamp, waar de laatste bewerkingen plaatsvinden. Is dat dan geen superdure methode met al die transportkosten, vroeg ik me af. Misschien wel. In 2013 kreeg het bedrijf een miljoenenboete na kartelafspraken. Heiploeg vroeg in januari 2014 faillissement aan, na meer dan 50 jaar één van de grootste werkgevers in de omgeving te zijn geweest.

Zoutkamp

Ik ben vaker in Zoutkamp geweest, maar ik blijf het een fijne plek vinden om te komen. Er hangt een zilte zeelucht, zo één waarvan je weet dat die lekker gezond is. Er staan kraampjes die vis en, natuurlijk, garnalen verkopen en er is ook een kraampje aan de haven dat allerlei soorten ijs verkoopt. Het is ’s avonds, maar nog steeds warm, dus ik kies twee bolletjes ijs uit en eet het op terwijl ik op het muurtje aan de haven zit en naar de prachtige boten kijk. Het Reitdiep glinstert in de ondergaande zon. Wat een mooie dag was het. En de tocht is nog niet afgelopen; volgende keer fiets ik via de andere zijde terug. 

dinsdag 30 september 2014

Reizen langs het Reitdiep, deel 1/4

In deze serie ga ik naar het noordwesten van de provincie Groningen. Het Reitdiep, een sterk meanderend water dat van de Groningse binnenstad tot aan het Lauwersmeer loopt, zal mijn rode draad zijn. Hoewel er vrijwel geen paden zijn vlak lángs het diep, liggen aan beide kanten, tussen de dijken en in de uiterwaarden, de meest bijzondere cultuurlandschappen. De wierden en slingerende slaperdijken getuigen van de eeuwenoude strijd tussen mens en water, en de kleine dorpjes en gehuchten onderweg vertellen bijzondere verhalen. Ik fiets via de oostelijke oever tot het Lauwersmeer, en keer via de westelijke oever terug naar de stad Groningen.

Vandaag deel 1: Groningen - Dorkwerd - Wierum - Wetsinge - Schaphalsterzijl.

Het Reitdiep is een diep dat loopt van de Groninger binnenstad tot het Lauwersmeer. Het gedeelte in de stad, vanaf de Noorderhaven tot Dorkwerd, is de in 1385 gegraven benedenloop van de Drentsche Aa. Vanaf Dorkwerd naar Zoutkamp is het Reitdiep de gekanaliseerde benedenloop van de Hunze. Het is nog steeds de belangrijkste afwatering van het noorden en het westen van de provincie. Men is er niet helemaal uit wat de naam ‘Reitdiep’ nu eigenlijk betekent. Zo kan ‘reit’ ‘riet’ betekenen, verwijzend naar het riet dat aan weerszijden van het water groeit.  

Groningen

Ik begin mijn tocht aan het Hoge & Lage der A, één van de mooiste plekken in de oude binnenstad van Groningen. Het ‘Hoge’ duidt op de hoge kade langs de oostkant; het ‘Lage’ is de lagere kade op de westelijke oever van het water dat de ‘A’ wordt genoemd. Het verschil in hoogtes van de kades ligt aan het feit dat tot 1877 de getijden nog vrij spel hadden in de stad. De kades werden afgewisseld bij hoog- of laagwater. Na de afdamming van het Reitdiep kwam hier een eind aan. Aan het water staan statige pakhuizen, hoog en trots. Het zijn relieken van het rijke handelsverleden van de stad Groningen. Dat het een bijzonder stukje stad is, blijkt wel uit het feit dat er maar liefst 28 rijksmonumenten langs de kades staan, met panden daterend uit de dertiende eeuw.
   Aan de noordkant van de stad ligt de nieuwbouwwijk Reitdiephaven. Lezers van mijn blog weten waarschijnlijk wel dat ik verzot ben op oude dorpjes met bijzondere huisjes. Toch vind ik de wijk Reitdiephaven een bijzonder geslaagd nieuwbouwproject. Per cluster zijn de huizen allemaal in dezelfde stijl gebouwd, de volgende cluster weer anders. Met name de huizen rondom de jachthaven (waar wel 225 boten kunnen liggen) lijken zo van Deense of Noorse kustplaatsjes naar Groningen te zijn gekopieerd. Geel, rood en blauw zijn de houten huizen en torentjes. Aan de andere kant staat een rij huizen die lijkt op een reeks strandtenten, met donker en licht steigerhout. Iets ten noorden van de jachthaven lopen schapen door de weilanden. Dit is voor mij het teken dat de stad ten einde komt, we gaan de Ommelanden in. 

Reitdiephaven

Dorkwerd

Tussen de stad en de plaats Dorkwerd ligt slechts een weiland. Als een inwoner van de laatste rij nieuwbouwhuizen in Groningen een steen gooit in noordelijke richting, ligt die steen in Dorkwerd. Het zal slechts een matter of time zijn tot de hippe nieuwe huizen zich zullen vermengen met de oude, karakteristieke boerderijtjes die nu nog verspreid door de velden staan. Ik heb enige moeite met de vraag of ik Dorkwerd moet bestempelen als dorp of gehucht. Het heeft een kerk, dus officieel is het een dorp. Laten we het dan houden op een piepklein wierdedorp, want de wielen van mijn fiets hebben precies vijf omwentelingen nodig om van het bordje ‘Dorkwerd’ naar het bordje met de streep door de plaatsnaam te komen. Op de wierde liggen de kerk en de pastorie, het dorpshuis, de voormalige schoolmeesterswoning, het voormalig café en een boerderij. Het vormt samen een boeiend geheel. De boerderijen die losjes om de wierde heen staan worden ook tot het dorp gerekend.
   Het charmante ‘dork’ uit de naam Dorkwerd betekent ‘derrie’. Eigenlijk betekent de plaatsnaam dus ‘modderige wierde’. Deze modderige wierde werd, zoals zoveel andere, afgegraven onder leiding van professor van Giffen. Dit zorgde ervoor dat de kerk, stammend uit 1648, een deel van zijn ondersteuning verloor. Het is in 2007 ingrijpend gerestaureerd, om verzakking te voorkomen. De toren is in 1869 gebouwd, maar de klok die erin hangt stamt uit 1682 en komt uit het nabijgelegen Wierum. Deze klok heeft de Tweede Wereldoorlog overleefd, iets wat redelijk zeldzaam is, aangezien de Duitsers gek waren op kerkklokken. Diezelfde Duitsers haalden in mei 1944 bij Dorkwerd een Engelse Lancaster bommenwerper neer. De vijf Engelse bemanningsleden kwamen om, maar de twee Canadezen overleefden de crash.

Dorkwerd

Dorkwerd

Ik laat Dorkwerd achter me en rijd in noordelijke richting, waar ik het imposante van Starkenborghkanaal oversteek. Grote schepen dobberen in het water. Nog 500 meter verderop kom ik bij het Reitdiep, dat ik ook oversteek. Ik fiets nu aan de oostzijde, een smal paadje waarbij je even stil moet staan aan de kant als er tegenliggers aankomen. Er varen mooie bootjes in het water, dat oplicht door de zonnestralen. Een meneer, varend onder de Duitse vlag, heft zijn hoedje. Ik zwaai vrolijk terug.

Reitdiep

Wierum

Het fietspaadje komt uit in het gehucht Wierum. Hier bevinden zich een boerderij, twee huizen en een kerkhof. Ik was er haast aan voorbij gefietst, ware het niet dat mijn getrainde oog viel op wat grijze stenen op een kleine wierde. Op het laatste moment gooide ik mijn stuur om en nam een kijkje. Tot mijn verrassing stond er gewoon een toeristisch informatiebord. Later werd me duidelijk waarom; Wierum is onderdeel van het Pieterpad.
   Het bord vertelt me dat Wierum niet tot een gehucht is verworden na de afgraving van de wierde, maar ook ver daarvoor al weinig inwoners had. De kerk was al afgebroken in het begin van de negentiende eeuw, terwijl de afgravingen pas in 1912 begonnen. Toch stond er al een kerk in de veertiende eeuw. In die tijd was Wierum zelfs een parochie. Eeuwen later werd Wierum gecombineerd met Dorkwerd. De eerste predikant die beide plaatsen onder zijn hoede had, was een meneer met een jaloersmakende achternaam: Marcus Marsmannus, in 1612. Een latere predikant was Georgius Vechnerus, een man met verhaal. Hij werd geboren in Goldberg, Polen, en was hofprediker in Heidelberg, Duitsland. Toen dit in katholieke handen kwam, vluchtte hij naar Nederland. Hier werd hij predikant in Wierum en Dorkwerd, van 1623 tot zijn dood. De kerk in Wierum werd overbodig en gesloopt in de winter van 1829. De klokkenstoel en klok werden over het ijs van het Reitdiep naar Dorkwerd gebracht.
   Aan de overkant van het Reitdiep, de westzijde dus, ligt het gehucht Wierumerschouw. Een schouw is de naam voor een kleine boot, die werd gebruikt als voetveer. Nu is er een brug. Vroeger heette het hier Wasingehuis. Eerst was het gehucht eigendom van het Klooster van Aduard en later van de stad Groningen. In 1769 verkocht de stad deze gronden en het recht om de scholle te bedienen. Dit was nu ten laste van de provincie. Die had daar geen zin in, en zodoende kwam er in 1887 een draaibrug.  

Wierum

Vanaf hier is het Reitdiep de benedenloop van de eens machtige en wilde rivier de Hunze. Over een betonnen fietspaadje ga ik noordwaarts, het Reitdiep aan mijn linkerhand. Tussen het fietspad en de dijk die langs het water loopt, strekt zich grasland uit. Op twee of drie plekken na, kom je niet dichterbij het water. Dat maakt het diep juist zo mysterieus. Het fietspad slingert met gekke bochten langs en door de slaperdijken. Ik passeer het gehucht Hekkum. Het pad gaat weer dichter naar het water toe. Er staan nieuwe picknickbankjes, waar ik even ga zitten terwijl er een bootje langs komt varen. Eenmaal weer op de fiets kom ik vlakbij Garnwerd uit, maar dan aan de andere kant van het water. Op een gegeven moment zou je rechtsaf kunnen, naar een buurtschap dat de Raken heet. Ooit, op een eerdere fietstocht, sloeg ik dit pad in. De Raken heb ik nooit gezien, klaarblijkelijk was ik er voorbij gezoefd voor ik er erg in had. Het moeten die twee boerderijen en die sluis wel zijn geweest. Ik was die bewuste dag op weg naar Wetsinge. 

Wetsinge

Via het weggetje kom je eerst in Groot Wetsinge. Groot Wetsinge bestaat uit één straat en is zo klein dat het geen kerk heeft. Klein Wetsinge heeft wel een kerk. Klein Wetsinge in namelijk groter dan Groot Wetsinge. Het vergde mij ook enige inspanning om dit te ontdekken want ik geef toe dat het niet erg logisch is. Maar het grotere Klein Wetsinge is alsnog piepklein. Samen vormen de Wetsinge’s Wetsinge, dat in het Gronings wordt uitgesproken als een soort werkwoord: Wetsen. Het is een bijzondere constructie. Hoe dan ook, ik fietste die dag Groot Wetsinge in en aan weerszijden van de enige straatje die het buurtschapje kent, staan de meest prachtige huizen. Ooit stond er wel een kerkje, maar die is in 1840 afgebroken. De graven van de begraafplaats zijn nog wel zichtbaar. De begraafplaats was tot 1910 in gebruik. De overgebleven grafstenen staan kriskras over een goed bijgehouden grasveld met heggetjes en bloemen, voor de fantastisch mooie pastorie. Van het pand resteren nog gedeeltes uit de dertiende eeuw. Toen de kerk verdween, verwerd de pastorie tot smederij en veehouderij. Daarna verviel het gebouw in een ellendige staat. Gelukkig is het in 2000 flink gerenoveerd en staat het huis nu glorieus uit te kijken over de mooie uitzichten. Het gebouw leent zich nu voor concerten en bijeenkomsten. Aan de andere kant van het weggetje staat een eveneens prachtig huis, dat Middeleeuws aandoet. Het heeft dikke stenen en kleine ramen met rode luikjes en wordt binnenkort voor filmopnames gebruikt. Groot Wetsinge is een jaloersmakende plek en zeker het omweggetje waard.  

Wetsinge

Wetsinge

Dit keer sla ik de Raken en Wetsinge echter over en trap noordwaarts, richting Schilligeham. Mijn ego wordt onderweg danig op de proef gesteld als er twee 65-plussers mij voorbij snellen met een tempo alsof ze voor een etappeoverwinst in de Tour de France sprinten. Gelukkig voor mijn zelfbehoud zie ik nog net op tijd dat het om elektrische fietsen gaat. Overal op het platte Groningse land kom ik ze tegen, van die oudjes die mij zo hard voorbij scheuren dat ik bijna in de berm lig. De ietwat viezig aandoende buurtnaam ‘Schilligeham’ stamt waarschijnlijk uit de veertiende eeuw, toen hier een voorwerk (of boerderij) van het klooster van Aduard werd gebouwd. Kloosters waren in die tijd niet alleen maar gebedshuizen, maar lokale centra van politieke en economische macht. Er werd handel gedreven en recht gesproken. Het waren kloosters die de grootste lappen grond bezaten en bepaalden wat hiermee werd gedaan. Het Sint-Bernardusklooster van Aduard bezat zo’n zesduizend hectare grond en was hiermee de grootste van het noorden. De velden bij Schilligeham behoorden hier dus ook toe.

De velden rondom Schilligeham

Een aantal kilometer verderop, nog steeds het fietspad volgend, kom ik bij het meest westelijke gedeelte van het Winsumerdiep. Hier passeer ik een bord met daarop de naam van dit streekje: ‘Schapehals’. Ik maak er een foto van. Bij het nabijgelegen Schaphalsterzijl komen het Winsumerdiep en het Reitdiep samen. Het gemaal uit 2005 kent een groot, glazen gebouw, met een overkapping die tot aan de railing bij het water loopt. De perfecte locatie om even te schuilen voor de hoosbui die overkomt. Ik leun, droog door de overkapping, tegen de leuning en kijk naar de intens grijze lucht, en de onophoudelijke stroom regendruppels die als een gordijn voor mij langs vallen. Aan de overkant staat een schattig wit huis met groene luiken, het zijlhuis. Het achterste gedeelte bestaat nog uit de oude rode bakstenen. Hier woonde oorspronkelijk de sluiswachter. Het gebouwtje staat pal tegen een dijkje, en de voortuin en het houten hekje lopen daardoor haast steil omhoog.

Schaphalsterzijl

Na een klein halfuurtje stopt het met regenen en schijnt er een dapper, waterig zonnetje. Ik laat het gemaal achter me en fiets over een smal weggetje door Schouwerzijl, een stil dorpje gelegen aan de Kromme Raken, een zijtak van het Reitdiep. Daarover volgende keer meer!