In het uiterste noordoosten van Nederland ligt de Oosterhoek. In dit gebied, even ten zuiden van Delfzijl en Farmsum, lagen ooit drie prachtige dorpjes: Weiwerd, Heveskes en Oterdum. In Weiwerd werd er gevoetbald bij v.v. Oosterhoek, in Heveskes dronk men een neutje bij café Geertsema, en in Oterdum, dat aan de dijk lag, werd er graag door de inwoners gestrandjut, dankzij de vele onfortuinlijke schepen die hier vergingen. Zo kabbelde het leven in de Oosterhoek eeuwenlang rustig voort, tot op een dag in de jaren zestig van de vorige eeuw die iddyle ruwweg werd verstoord door de komst van een groepje mannen.
De inwoners van de Oosterhoek keken de entree van de mannen met lede ogen aan. Ergens hadden ze de komst van de mannen wel zien aankomen, als ze heel eerlijk waren. In 1957 was er namelijk bij Winschoten zout in de grond gevonden, en in Slochteren was de gasbel ontdekt. Dit had de aandacht getrokken van grote chemische bedrijven. Ondertussen was er het idee ontstaan dat het westen van Nederland binnen afzienbare tijd dicht zou groeien, waardoor er overloop naar het legere noordoosten zou moeten plaatsvinden. De overheid had royale investeringpremies uitgeloofd voor bedrijven die zich in deze nieuwe regio zouden gaan vestigen. De bestuurders van de gemeente Delfzijl waren opgetogen. De haven van Delfzijl zou een industriehaven worden. En inderdaad, binnen de kortste keren kwamen er een sodafabriek, een chloorfabriek, een aluminiumfabriek, en ga zo maar door. De bestuurders wilden echter meer. Enthousiast over de potentie van de regio rondom Delfzijl hadden ze besloten dat het chemiepark uitgebreid moest worden. Bovendien moest er ruimte voor nieuwe bedrijvenparken en woonwijken gecrëerd worden voor de verwachte regionale bevolkingsgroei die getriggerd zou worden door deze ontwikkelingen. Ja, de Oosterhoekers hadden de bui al zien hangen.
De mannen die deze bewuste dag de Oosterhoek binnen kwamen lopen hadden chique maatpakken aan, en droegen aktetassen. Het waren bestuurders en zakenmensen. Ze keken peinzend in het rond, en wezen hier en daar wat aan. Weiwerd. Heveskes. Oterdum. Om de uitbreiding van het industrieterrein mogelijk te maken moest er plaats gemaakt worden. Die drie kleine dorpjes moesten dan maar verdwijnen. Ze krabbelden deze notitie op een papiertje. Daarna knikten de mannen tevreden en gaven elkaar een handdruk.
Door het in gebruik nemen van de grote aluminiumsmelterij Aldel was het lot van Heveskes al snel beslist. De bewoners moesten noodgedwongen verhuizen. Tijdens de sloop stuitte men op het meest noorderlijk gelegen hunebed van Nederland. De overblijfselen zijn opgegraven en verplaatst naar het Muzeeaquarium Delfzijl. Ook deed men archeologisch onderzoek naar de fundamenten van een klooster die daar ooit stond. Toch ging Heveskes tegen de grond.
Oterdum’s lot was ook snel bezegeld. Naast het feit dat het dorp geruimd moest worden ter bevordering van de industrie, kreeg Oterdum bovendien nog eens te maken met de Deltawet. Die hield in dat alle dijken in Nederland verhoogd en verbreed moesten worden. Aangezien het dorp dicht tegen de dijk aangebouwd was, betekende dit het einde van Oterdum.
Weiwerd was een ander verhaal. Hoewel het dorp in eerste instantie enigszins ontzien werd, werden immer meer huizen aangekocht voor het haventerrein. De inwoners wantrouwden de bestuurders in Delfzijl. Steeds minder mensen wilden in Weiwerd blijven of gaan wonen, met zo’n industriepark in de achtertuin. Het industriepark breidde zich steeds verder uit richting Weiwerd. Halverwege jaren zeventig was het overgrote deel van de huizen opgekocht. Dit afstervingsproces ging maar door, tot er nog maar enkele mensen woonden op de wierde. In 2008 waren er nog tien Weiwerders.
Het sneue van het verhaal is dat het allemaal voor niets is geweest. De oprukkende industrialisatie kwam tot stilstand. Er kwamen geen mensen naar de Oosterhoek. Er werden geen huizen gebouwd. Er kwamen geen extra werkgevers en investeerders. De plekken waar ooit deze dorpen lagen, zijn nu niets anders dan wuivende grasvlaktes.
Weiwerd
Ik fiets een brug over en stuur dan een klein weggetje in. Het is niet moeilijk te zien waar Weiwerd is. Als een oase rijst de kleine, groene wierde op uit de grijze omgeving. De asfaltweg waarover ik rijd gaat abrupt over in klinkertjes. Om mij heen enkele boerderijen, met tuintjes en bomen. Daarachter grote fabrieken en bulten zand en cement. Ik moet de bizarheid even laten inwerken en fiets dan de hoofdweg in. Ik kom langs een gebouwtje met dichtgetimmerde ramen, wat ooit het schooltje was. Aan de andere kant van de weg een prachtig begraafplaatsje, omzoomd door heggetjes, knotwilgen en een smal rondweggetje.
Terwijl ik afstap, rijdt me een man op een scootertje voorbij. Ik knik naar hem bij wijze van begroeting. Een aantal minuten later komt hij me nogmaals voorbij tuffen en kijkt me onderzoekend aan. Wanneer ik het kerkhof op wil lopen, hoor ik wederom het geronk van het scootertje achter me. Ik vermoed dat zijn nieuwsgierigheid het van zijn poging tot onverschilligheid heeft gewonnen. En inderdaad, dit keer rijdt hij naar mij toe en stopt. De bestuurder is een bijzonder oude man met plukken grijs haar. Hij gunt me een stralende, tandenloze glimlach. ‘‘Eem foto’s moaken van ol Waiwerd?’’ Ik knik en vertel hem dat ik de verdwenen dorpen van de Oosterhoek bezoek. ‘‘Komt u hier vandaan?’’ vraag ik. Hij staart voor zich uit en haalt even diep adem. ‘‘Ik heb hier hail laank woont. Doar.’’ De meneer wijst naar een schuur. ‘‘Eerder stond er een hoes bie, doar aan de veurkaant. Moar die is er nait meer. Ik heb de boudel ook motten verloaten. Doar kwamen ze aan heur. Wegwezen, zeiden ze. En er was niks wat je er tegen kon doun. Woar mos je heen?’’ Zijn ogen staan verdrietig, en de lach verdwijnt van zijn gezicht. ‘‘Dus nu komt u even een kijkje nemen in uw oude dorp? Doet u dat zo nu en dan?’’ Hij knikt, maar zegt niets. Ik vertel hem net een kijkje te willen nemen op de begraafplaats. Hij gebaart naar een hoop stenen. ‘‘Dan mot je doar ook eem een foto van moaken. Die komen uut de slotgracht die vrouger om de kerk laip. Dij hebben ze zomaar vonden.’’ Ik bedank hem. De aardige meneer zegt me gedag, geeft dan een flinke dot gas en snittert ervandoor.
Ik loop over het begraafplaatsje, dat er netjes bij ligt. Het gras is gemaaid, de weggetjes zijn schoon. Er zijn kleine paadjes aangelegd rondom de oude wierde, perfect om een wandelingetje te maken. Dat vreemde, haast ironische beeld van oude grafstenen en de grijze fabrieken daarachter, het contrast tussen ‘vroeger’ en ‘modern’, is nog nooit zo dichtbij geweest. Het is haast niet voor te stellen dat Weiwerd ooit een bedrijvig dorpje was, met straten vol huizen en een drukbezochte kerk, een school, een voetbalclub en zelfs een treinstation (die, eerlijkheid gebiedt te zeggen, al in 1945 was opgeblazen en diens verdwijning dus geen gevolg is van de industrialisatie van de regio).
Er komen een aantal motoren voorbij, van een toerclub. Het gebrul van hun motoren doen de grond waarop ik sta trillen. Ze gaan snel en zien niet wat er voor bijzonders schuilgaat achter de groene heggen.
Heveskes
Terwijl ik langs de Oosterhornhaven fiets zie ik in de verte, aan de andere kant van het helderblauwe water, de contouren van een gebouw verschijnen dat geen fabriek, loods of container is. Ik moet een aantal keer knipperen met mijn ogen om mezelf ervan te verzekeren dat mijn verbeelding me niet voor de gek houdt. Op een verder braakliggend terrein staat daar een oud en charmant romanogotisch kerkje, opgetrokken uit rode stenen. Dit is het enige overblijfsel van wat ooit het dorp Heveskes is geweest.
Snel fiets ik om het water heen. De weg loopt dood bij het kerkje van Heveskes. Pal voor de ingang van de kerk heeft men een goederentreinspoor aangelegd, geheel in lijn met de respectloosheid die er al was getoond door het dorp met de grond gelijk te maken. Er staan enkele boompjes met groene en bruine en rode najaarskleuren. Een roestig hek moet het kerkhof omringen, maar dat is afgezien ernstig verzakt ook nog eens op vele plekken kapot. Het gras is hoog, en de grafstenen staan schots en scheef. De wierde heeft een ongelijke ondergrond, met diepe kuilen waardoor ik mezelf min of meer struikelend voortbeweeg om de oude grafstenen te bekijken. De één is nog ouder dan de ander. Ik probeer de deurklink van de kerk, maar die is uiteraard op slot. Volgens mij had ik ook ergens gelezen dat het kerkje inmiddels leeggehaald is, want bij gebrek aan kerkgangers worden er toch geen diensten gehouden. Sinds de sloopwagens Heveskes en de rest van de Oosterhoek binnenreden om de boel plat te gooien, is het gebied volledig ontvolkt geraakt.
Bijna had het kerkje van Hevekes die vernietigingsdrang niet overleefd, want dat stond namelijk ook op de lijst van de te slopen gebouwen. Gelukkig kon de sloop op het laatste moment voorkomen worden door Stichting Oude Groninger Kerken (SOGK) en werd de kerk gerestaureerd in 1991. In 2007 opperde Groningen Seaports om het kerkje verplaatsen naar Weiwerd, maar ook dit plan werd tegengehouden door de SOGK. De stichting stelde dat het kerkje juist op haar oorspronkelijke plaats moest blijven, omdat het de enige herinnering aan het verdwenen Heveskes is.
Ik laat me zakken op het trappetje voor de kerk en staar voor me uit. Eenzaamheid krijgt ineens een geheel nieuwe betekenis. Een leeg terrein strekt zich voor mij uit. Dit is het terrein waar ooit mensen woonden, waar krantenjongens op hun opoefietsen het nieuws kwamen brengen en waar moeders gezellig stonden te kletsen terwijl hun kinderen aan het spelen waren. Het leven in dit gezellige dorp moest wijken voor bedrijven die nooit kwamen. Nu is het gewoon leeg. De fabriek van Aldel, waarvoor Heveskes oorspronkelijk moest wijken, is failliet gegaan en gesloten. Achter de lege velden begint de industrie. Het kerkje van Heveskes is nu al decennialang alleen en kijkt verdrietig uit over het chemiepark. Het is hier stil, op het suizen van de wind en het ritselen van het gras na.
Zijn huis staat er nog, maar Heveskes is zelfs door God verlaten.
Oterdum
Eind jaren zestig zond RTV Noord een zwartwitfilmpje uit over het plaatsje Oterdum. Het filmpje is gemaakt door J. Japenga en gaat over de afbraak van het dorp. Er werd niet in gepraat, de beelden werden slechts vergezeld door vrolijke, klassieke muziek. Aan het begin van de film ziet de kijker een schattig dijkdorp. Oterdum lag namelijk letterlijk tegen de zeedijk aangebouwd. Een kindje huppelt achter een aantal schapen aan en de woorden ‘Het laatste voorjaar van Oterdum’ verschijnen in beeld. Achter het blije kind is het dorp te zien. De toren van het witte kerkje steekt trots boven de dijk uit. De film laat huizen zien die in de kleine straatjes kriskras door elkaar staan. Er is een kruidenierswinkel, een café, een schoenmaker, een autogarage en een rijwielzaak. Een mevrouw komt bij de kruidenier vandaan, stapt op haar fiets en rijdt er snel vandoor. Verderop staat een VW Kever geparkeerd, met de motorkap open. Een man spit met een viertand in zijn tuintje, terwijl zijn gestreepte kat hem nauwlettend in de gaten houdt. Japenga filmt ook in de kerk, die tegen die tijd al enigszins vervallen is geraakt. Toch liggen er liedboeken op de kerkbanken, want er zijn nog altijd diensten. In alles straalt Oterdum uit als een bedrijvig, levendig dorpje. Dan wordt de deur van de kerk dichtgetrokken en met een enorme sleutel op slot gedraaid.
Plotseling verandert het beeld. Er komen kranen, graafmachines en heftrucks het dorp binnen gereden. Een gebouw gaat op in grote vlammen. Ergens anders wordt de gevel van een huis omvergeworpen. Een laadauto vol brokstukken rijdt door het dorp. De spits van de kerktoren wordt naar beneden getrokken door een man die uit alle macht aan een touw staat te trekken. Iemand anders hamert als een bezetene op de balken van het dak, tot ze loskomen. Al snel is de kerk niets meer dan een geraamte. Dan komt de tekst ‘De dijk is klaar, Oterdum is verdwenen’ in beeld. En inderdaad, wat kort daarvoor nog een gezellig plaatsje was, ligt nu in puin. Het beeld vertoont een treffende gelijkenis met een oorlogsgebied. De boel werd opgeruimd, de nieuwe waterkering aangelegd. Wat ooit Oterdum was, ligt nu diep begraven onder de nieuwe zeedijk.
Het is een aardig avontuur om bij de dijk te komen, aangezien ik steeds de verkeerde weggetjes in sla en langs rokende schoorstenen en stomende buizen fiets. Een aantal bordjes waarschuwen voor levensgevaar, dus het recreatief en ontspannend fietsen laat ik al snel los en race door het industriepark tot ik uiteindelijk de juiste weg vind die naar de dijk leidt. Het is duidelijk dat Oterdum een iets bekendere plek is. Waar ik bij de vorige plaatsen nagenoeg alleen was, zie ik hier mensen met hun hond lopen, gezellig fietsen of uit de auto stappen om de dijk op te lopen. Bovendien staan er hier fietsenrekken en informatieborden, nog een teken dat deze plek iets beter bekend is bij toeristen en dagjesmensen. Het is ook geen wonder, want wat van Oterdum rest is uiterst bijzonder. De grafstenen van het kerkhof zijn namelijk bewaard en later op de dijk teruggeplaatst. Al het andere is niet meer, ligt diep onder de zeewering.
Dat geeft een bijzonder plaatje. Tussen de stenen staat een monument voor het dorp en haar inwoners. Ooit was dit een bronzen hand met het voormalige kerkje in haar palm, maar omdat een gebrek aan morele verantwoordelijkheid blijkbaar van alle tijden is, is dit monument in 2011 gestolen door bronsdieven. Er staat nu replica. Ik zet mijn fiets in het rek en loop de dijk omhoog. Terwijl ik tussen de grijze stenen door loop, springt mij steeds één naam in het oog. Het is een wonderlijke, haast exotische achternaam en komt hier vaak voor: ‘Toxopeus’. Zo was er ooit ook een grafzerk van Johannes Toxopeus, maar die is onlangs verplaatst. Johannes werd in 1634 predikant van de kerk te Oterdum. Hij stierf aan de pest en werd begraven in de kerk. Op zijn grafsteen staat zijn familiewapen, met daaronder een Griekse tekst, dat als volgt vertaald kan worden: ‘Dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen.’ Men had niet kunnen weten hoe toepasselijk die tekst zou zijn, drieënhalve eeuw later.
Epiloog
Het blauwe water glinstert in de zon. Er zwemmen eendjes en in de verte zie ik honderden witte windmolens. Aan de overkant is Duitsland al te zien. Richting het zuiden zie ik de punt van Reide, en richting het noorden de haven van Delfzijl. Ik adem nog maar eens diep de frisse zeelucht in, want ik ga zo via een akelig fietspad terug naar Delfzijl. Het pad loopt onderlangs de dijk en voert je langs het chemiepark, dat een kakafonie van bulderende machines, suizende buizen en rookspuwende schoorstenen is. Wanneer ik op de fiets spring kijk ik nog éénmaal om, en moet denken aan een stukje uit een gedicht van Kornelus Mulder, uit 1976.
‘Zo kwamen de bulldozers, baggelmesienen
Want veur het nije mos’t olle kapot
Kerkje van Oterdum mos ook verdwienen
Diek werd verlegd, wat in de weg ston mos vot.’
Er is veel beeldmateriaal en andere documentatie van de drie dorpen bewaard gebleven. Breng eens een bezoekje aan de uitgebreide en makkelijk hanteerbare website www.oosterhoek.com, waar je foto’s en filmpjes kunt bekijken en verhalen kunt lezen over Weiwerd, Heveskes en Oterdum. Op mij maakte het een grote indruk om te zien hoe ‘gewoon’ de dorpen waren voor de sloopmachines binnenreden.
Bronvermelding
- Es, A., van. ‘‘De kloof met de randstad is niet meer te dichten.’’ De Volkskrant, 1 november 2014. Geraadpleegd op 2 november 2014. http://www.volkskrant.nl/binnenland/de-kloof-met-de-randstad-is-niet-meer-te-dichten~a3780161/.
- Hofstra, F.T. Met het zout onder de voeten: de industriële ontwikkeling van Delfzijl van 1945 tot heden.Groningen: Rijksuniversiteit, 1999.
- Geertsema, H. et al. Rondom de Delfzijlen: zwerftochten door het verleden van Heerlijkheid, Fortresse, Havenstad en Gemeente. Winschoten: Uitgeverijbedrijf J.D. van der Veen, 1987.
- Groot-van der Meulen, C.A., de. Weiwerd, Heveskes, Oterdum: de verdwenen dorpen van de Oosterhoek. Bedum: Uitgeverij Profiel, 1991.
- Japenga, J. ‘‘Oterdum.’’ RTV Noord: Vrouger. Geraadpleegd op 5 november 2014. Via http://www.oosterhoek.com/Films/film%20Vrouger%20Oterdum.html.
- Steenhuis, A. Het lied van de Eems: van de monding naar de bron. Amsterdam: Atlas-Contact, 2011.
- Steenhuis, A. Stemmen van Groninger dijken. Amsterdam: Atlas-Contact, 2001.
www.oosterhoek.com
Geen opmerkingen:
Een reactie posten