donderdag 23 april 2015

Re-post: 'Inwoner Wittewierum kwam om bij ramp Titanic'

Afgelopen week stond er een artikel van mijn hand in de Eemslander, een huis-aan-huisblad in de regio Appingedam/Delfzijl. Het betreft een aangepaste versie van een in november 2014 geschreven blogpost over Hendrik Bolhuis, een Groninger aan boord van de Titanic. Lees het volledige artikel terug op mijn blog onder 'Fietstochten door de Ommelanden' of lees de krant-versie hieronder. 


Atlantische Oceaan, voorjaar 1912
Hij keek omhoog. De inktzwarte hemel was bezaaid met glinsterende sterren en had een heldere maan. Het zijn dezelfde sterren als die waar hij als klein jongentje naar staarde, toen hij nog in Wittewierum woonde. Zittend in het weiland, achter de boerderij, kon hij urenlang dromerig naar de lucht kijken. Wat was de wereld toch een mysterie. Nu, jaren later, hield hij zich krampachtig vast aan een stuk hout, ergens in het midden van de Atlantische Oceaan. Hij wist dat hij nooit meer naar Groningen terug zou keren. Het laatste gedeelte van het schip ging onder in het ijskoude, onvergefelijke water en hij wist dat hij ieder moment zou volgen. Een vreemd gevoel van rust overviel hem. De sterren en de maan zijn hetzelfde als die in Wittewierum.

Ambitieus was Hendrik Bolhuis altijd geweest. Hij wist al vroeg dat hij andere dingen wilde dan de gemiddelde jongeman uit Wittewierum. Als hij zijn toekomst voorstelde zag hij geen landarbeider, geen echtgenoot, geen vader. Een wereldreiziger, dat zag hij. Hij droomde over verre landen en grote steden. Maar hij was ook een realist: hij zou hard moeten werken om daar te komen. Hendrik werd geboren op tweede kerstdag 1884, in Wittewierum, een klein plaatsje in het noorden van Groningen. Daar hadden zijn ouders een boerenbedrijf. Een aantal jaar later besloten zij het roer om te gooien en verhuisden naar de stad Groningen. In 1900 woonde de familie in de Steentilstraat, waar zij een kruidenierszaak en slijterij begonnen. Hendrik, toen veertien jaar, woonde tegen die tijd echter al niet meer thuis. Hij werkte bij bakker Wiardi in de Oude Ebbingestraat, en was daar ook op kamers. In 1904 vertrekt hij naar Utrecht, en de volgende zes jaar werkt hij als kok in onder meer Parijs en Monte Carlo. Toen hij in 1910 terugkeerde naar Groningen, waren beide ouders overleden. Er was, afgezien zijn broer Klaas, niets meer wat hem daar hield. Hendrik besloot nu echt de wijde wereld in te trekken en het avontuur aan te gaan.

Via Monte Carlo komt hij in de nazomer van 1911 te werk als kok op de RMS Olympic. Hendrik verdiende prima, waardoor hij regelmatig naar Groningen kon reizen om zijn broer te bezoeken. In maart 1912 staat hij op het punt om naar Klaas te gaan, als hij wordt geronseld door de Italiaanse cateraar Luigi Gatti. Gatti is bezig een keukenbrigade van de RMS Titanic samen te stellen en stelt Hendrik aan als larder chef, wat op zich niet echt een hoge functie is. Toch hoefde Hendrik hier niet lang over na te denken. Werken op het grootste, meest luxe stoomschip ooit – en onzinkbaar ook nog. Dit was waarvan hij altijd al had gedroomd. Hij ging naar New York! 

Zijn familie wist van niets. In Southampton gaf hij zijn koffer in bewaring. In die koffer zaten onder andere brieven van dames uit heel Europa. Hij stond ook wel bekend als ‘Mooie Hennie’ en de vrouwelijke aandacht was zeker niet schaars. De Vlaamse Albertine schreef dat ze op het moment zat te wachten waarop ze eindelijk een reactie zou krijgen op al haar brieven. Ze zou nooit meer wat horen.

Op 10 april 1912 vertrekt de Titanic vanuit Southampton. Op de nacht van 14 op 15 april voltrekt zich de ramp waarbij 1522 mensen om het leven komen, waaronder, op drie na, de gehele keukenbrigade. Dit huurpersoneel bestond grotendeels uit Fransen, betaald door de Italiaan Gatti. Er werd op hen neergekeken, en ze werden door de Britten niet toegelaten op het sloependek. Er gaan verhalen dat de bakkers gewoon doorgingen met brood bakken, om mee te geven aan de vrouwen die in de reddingboten werden gezet. Zij wisten toch al dat hun treurige lot bezegeld was.

Er waren drie Nederlanders aan boord, en alle drie overleefden ze het niet. Als het lichaam van Mooie Hennie al is teruggevonden, is het in ieder geval nooit geïdentificeerd. Klaas, Hendrik’s broer, kwam pas eind juli achter de reden waarom zijn broer nooit op bezoek was geweest, zoals hij had beloofd. Toen pas kwam er een overlijdensadvertentie in de krant te staan. In november ontving hij, als Hendrik’s enige erfgenaam, een Engels spaarboekje met daarop zo’n 260 gulden. Hendrik had aan boord van de Titanic 30 gulden verdiend. Hij werd 27 jaar.

Wittewierum, Nederland, voorjaar 2015 
Ik fiets over een hobbelig weggetje door de weilanden. Er is hier niets meer, afgezien enkele groepjes witbruine koeien. Ik ben er bijna. Over mijn schouder zie ik de lange weg die ik afgelegd heb op zoek naar het geboortehuis van Hendrik Bolhuis. Ik kijk weer voor me. In de verte zie ik de wierde van Wittewierum. Maar daar moet ik niet zijn. Na enig onderzoek heb ik uitgevonden waar precies in Wittewierum Hendrik’s geboortehuis moet hebben gestaan. Hij woonde op een boerderij buiten het dorp, alhoewel dorp sowieso al een groot woord is voor het gehucht Wittewierum. De eenzaam gelegen boerderij waarin Hendrik opgroeide is helaas afgebrand in de jaren 70, en in de jaren erop in verval geraakt. Er rest alleen nog een schuur. Ik wijk af van de weg naar Wittewierum en stuur een zo mogelijk nog kleiner weggetje in. Er doemt bebossing op in de verder lege en uitgestrekte omgeving. Dat is het.

Mijn mond valt open. Ik heb veel vervallen gebouwen gezien, maar dit verdient een heel nieuw woord. Van de boerderij die ooit eens was, staat er inderdaad alleen nog een schuur overeind. Maar ook dat duurt niet lang meer. Het is heel duidelijk wat ooit het erf is geweest: eromheen loopt een recht uitgegraven sloot, als een soort slotgracht. Het erf is nu bijna niet meer te betreden, maar uiterst dicht begroeid. Met moeite kan ik de schuur en een aantal andere stenen overblijfselen ontwaren. Alles is overwoekerd. Ik sta even in tweestrijd. Waag ik me door de begroeiing en ga ik in m’n eentje een vervallen terrein op in the middle of nowhere? Of ben ik verstandig en blijf ik op een afstandje? Ik hoef niet lang na te denken en al snel waag ik me door het hoge, natte gras. Het is al dagen zonnig, maar hier in het donkere bos blijft het vochtig. Binnen de kortste keren zijn mijn schoenen nat, is mijn shirt gescheurd door een bramenstruik en worden mijn benen aangevallen door zowel muggen als brandnetels. Maar dat maakt allemaal niets uit. Het zonnetje probeert door de dichte bladerendeken door te komen, en valt in bundels uiteen op de donkere grond. Het is duidelijk dat hier al jaren niemand is geweest. Dit is ook de dieren in omgeving opgevallen: zo spot ik een konijntje en wordt mijn komst befluit door vele vogels. En dan sta ik oog in oog met een moederhert en haar drie prachtige kindertjes. Moederhert kijkt me bevreemd aan maar rent niet weg. Ik kan zelfs wat bewegen en foto’s maken. Als de hertjes uiteindelijk toch verdwijnen in de hoge begroeiing kan ik niet geloven wat ik net heb gezien. Ik kijk de foto’s terug op het schermpje van mijn camera en als ik weer op kijk, staat het moederhert daar weer. Ze kijkt nog even om de hoek, nieuwsgierig wat ik aan het doen ben. Ik glimlach naar haar. Haar grote, donkerbruine ogen houden me goed in de gaten. Dan draait ze zich om en is ze weg. 

ik weer uit het bos kom, kijk ik omhoog. Het is ’s ochtends, ik kan de maan nog zien. Ik denk aan Hendrik. De sterren en de maan zijn hetzelfde. 
// Sanne Meijer, de Eemslander, 15-04-2015

Geen opmerkingen:

Een reactie posten