zondag 29 maart 2015

''Ons Poaske'': het vieren van Pasen in het Groningerland

Met Pasen vieren christenen de wederopstanding van Jezus. Eigenlijk is dit een christelijke vervanging voor een veel ouder, heidens feest: het voorjaarsfeest ter ere van Ostara, de Germaanse godin van het licht. Dit is nog te zien in de Engelse en de Duitse benaming voor Pasen (respectievelijk ‘Easter’ en ‘Ostern’). Men vierde dat de winter voorbij was. Van dit heidense paasfeest zijn bijvoorbeeld de paasvuren en het eten van eieren overgebleven.

Voorafgaand aan Pasen vindt de ‘de Goede Week’ plaats, met onder meer Palmpasen en Goede Vrijdag. Deze feestdagen werden vroeger in Groningen ook gevierd, al vindt dat nu steeds minder tot niet meer plaats. Elk land, elke regio, elk volk kent zijn eigen tradities en gebruiken wat betreft feestdagen. Dit wordt folklore genoemd: een expressieve vorm van de eigen cultuur. Dit is overal weer anders. Zelfs binnen de provincie Groningen verschillen de volksgebruiken nog weelderig. Toch heb ik geprobeerd overeenkomsten te zoeken om over de Groninger volksgebruiken rondom Pasen te kunnen schrijven. De meeste gebruiken bestaan al niet meer, een aantal nog op enkele plekken, en een handjevol zijn tot op vandaag de dag in gebruik. Laten we afspreken 'onze' tradities in ere te houden!

Paasvuur in Ter Apel, Westerwolde

Palmpasen

Palmpasen (ook wel Palmzondag genoemd) is de zondag voor Pasen. Het is, in de christelijke traditie, de laatste dag van de vastentijd. Op die dag, zo gaat het verhaal, arriveerde Jezus in Jeruzalem en werd hij feestelijk binnengehaald en toegewuifd met palmtakken.

In Groningen liepen kinderen dan met een palmstok. De palmpasenstok bestaat uit twee stokken in de vorm van een kruis en wordt met Palmpasen gemaakt. De componenten van de palmstok hadden allen een symbolische betekenis. Het kruis staat natuurlijk symbool voor het kruis waarop Jezus stierf. Het is versierd met palmtakken, die symbool staan voor de intocht in Jeruzalem. In Groningen zijn dit vaak buxustakken. De krans (soms ook vervangen door een kroon) staat symbool voor het Koninklijke van Jezus. Bovenop de stok zit een haantje van brood, zoals het brood dat Jezus brak en verdeelde bij het laatste avondmaal (Witte Donderdag). Verder wordt de stok versierd met krentjes, eieren en snoepjes.

k Loop mit mien paalmpoaske tak, t is nait swoar, t gait mit gemak,
bovenien vandaig n hoan, loat mie nou mor wieder goan.
Oet zied, oet zied, tou mensen oet zied,
oet zied, oed ziet, roupen ale kiender blied,
zai lopen en zingen en droagen heur tak,
zai lopen en droagen heur kruus met gemak,
zai lopen en zingen en droagen heur tak,
zai lopen en droagen heur kruus met gemak.

Goede Vrijdag

Op Goede Vrijdag herdenken christenen de kruisiging en dood van Jezus. Voor kinderen in de provincie Groningen was het vooral een reden om er een feestelijk dagje van te maken. Zij zongen:

Ons Poaske, ons Poaske en dij komt aan;
Wie hupplen en springen d’r vroolek op aan,
Zet hier ’n stoul, zet doar ’n stoul,
Op ieder stoul ’n kussen,
En is dat kussen nait dik genog, 
Dan bak er ’n pannekouk tusschen;
Och, vrouw, loat ons nait langer stoan,
Wie mouten een deurtje wieder goan.

Vroeger was het voor kinderen in Groningen gebruikelijk om op Goede Vrijdag langs de deuren te gaan. Zij zongen dan bovenstaand versje, en kregen iets te eten. Dit was vaak een pannenkoek of een ei. De kinderen begeleidden zichzelf op de rommelpot, een potje of kommetje bespannen met een varkensblaas, waar zij met een stuk riet overheen bewogen. Het versje kent verschillende varianten, vaak afhankelijk van dorp of regio. Ook is er een gekerstende versie, die gaat over de duivel die verslagen is door de komst van Jezus. Er bestaat zelfs een schunnige variant en die gaat als volgt:

Ons Poaske, ons Poaske, dij komt an,
wie huppen en springen en vrijen der op an,
van vrijen, van vrijen is vrijen genoeg
en zingen de Engelkes smörns zo vroeg.

Op het Hogeland verzamelden de kinderen zich op de ochtend van Goede Vrijdag bij de school van het dorp. Daarna begonnen ze aan hun rondgang langs de deuren. Degene die als eerste aanwezig was, werd het ‘poaskai’ genoemd. Hij mocht voorop lopen. Degene die als laatste op kwam dagen, was ‘aaskejong’ of ‘aaskepoester’. De langslaper kreeg een zak as op zijn rug, waar met groene takken op werd geslagen zodat er aswolken vrijkwamen. Tijdens de optocht zongen de kinderen:

Aaskepoester en Poaskaai bin opstoan,
maggen wel weer noa ber tou goan,
t is mien aai, t blift mien aai,
t is mien golden poaskaai.

Toch was het dragen van deze ‘aaskepuut’ geen straf en werd het zelfs een begeerde rol; want het geld wat tijdens de optocht werd opgehaald, was voor een groot deel bestemd voor de laatkomer. Dit gebruik kent waarschijnlijk een heidense, oud-Germaanse achtergrond: het ‘aaskejong’ of  de ‘aaskepoester’ was een personificatie van de boze wintergeest, die met Pasen verdreven werd.

Maar ook hier zijn vele variaties op. In elk dorp werd de traditie van de langslaper net iets anders gevierd. In Loppersum werd de laatkomer op een plank gezet en door het dorp gedragen, en in Godlinze moest hij geblinddoekt op een zak as slaan die aan een boom hing. In Heveskes, een dorp dat nu al niet meer bestaat (zie mijn blog van 29 december 2014), ging het er nog weer heel anders aan toe. Daar verzamelden de kinderen zich niet bij school, maar bij een witte paal die ergens te midden van een kruispunt stond. Bij aankomst sloegen de kinderen dan met een stok tegen die paal aan en sprongen eromheen. De eerste die aanwezig was heette ook ‘poaskai’, maar het laatste kind dat aankwam werd een ‘stinkai’ genoemd. De groep kinderen ging dan in optocht naar de laatste boerderij van Heveskes, waar ‘poaskai’ een ei van de boerin kreeg. ‘Stinkai’ kreeg een bebroed ei naar zijn of haar hoofd geslingerd. Op de terugweg werd het volgende liedje gezongen:

Tudelomtent, tudelomtent,
Vrouw blieft een poaskecent.
Tudelomtent, tudelomtent,
Vrouw blieft een poaskai.

Het slaan tegen een paal komt waarschijnlijk van het ‘heideslaan’. In de vroege middeleeuwen vernielden christenen, in hun poging de Friezen en de Germanen te bekeren, veel onchristelijke objecten. Een bekend voorbeeld hiervan is Bonifatius, die eigenhandig de (door Germanen aanbeden) Donar-eik omhakte. Hier komt waarschijnlijk het slaan tegen een paal vandaan.

De traditie van de luilak speelde zich in Westerwolde pas met Pinksteren af, met iets meer sadisme. Daar werd de langslaper niet alleen met as bekogeld, maar ook met een bos brandnetels geslagen en werden er brandnetels en ‘honnebloumen’ (paardebloemen) in zijn of haar bed gestopt.

Paasfeest

En dan is het eindelijk Pasen! ’s Ochtends verscheen men bij het ontbijt in nieuwe kleren. Voor meisjes was dit bijvoorbeeld een mooi jurkje, voor jongens waren dit schoenen in plaats van klompen. Dit werd ‘poaskepronk’ genoemd. Vóór Pasen was het namelijk te koud voor deze voorjaarskleding. En hoewel het ook met Pasen nog koud kon zijn, gingen die nieuwe kleren sowieso aan! Ook de ‘poaskepronk’ was dus een soort symbool voor het afscheid nemen van de winter.

Het paasontbijt was heel belangrijk. De mensen aan tafel aten dan héél veel eieren, want die at men eigenlijk alleen met Pasen. Eieren waren in de heidense traditie het zinnebeeld van het nieuwe leven; van vruchtbaarheid. Christenen namen het ei over, omdat ze in de ovale vorm het graf van Jezus zagen, vanwaar hij weer is opgestaan. Hoe dan ook, er kwam een enorme kom met eieren op tafel, waar de mannen van het gezin ieders wel zes van opaten.  Het werd dan haast een wedstrijd wie er het meeste op kon. Niet voor niets komt daar het volgende, prachtige Groningse spreekwoord vandaan: ‘‘Hai het t zo druk as hounder veur Poaske’’ [Hij heeft het zo druk als kippen voor Pasen]. Toch moet het wel gezegd worden dat dit vooral op het platteland plaatsvond, waar mensen zelf kippen hadden. In de Stad was het natuurlijk een ander verhaal. Met name tijdens de crisis was een doosje eieren een bijzonderheid. Men spaarde het hele jaar zegels bij de kruidenier en kreeg er met Pasen dan een doosje eieren voor. 

Eten was, en is nog steeds, belangrijk met Pasen. Hoewel Palmpasen officieel de laatste vastendag is, wordt dit pas echt gevierd met Pasen. Kinderen kregen aan het begin van de vastenperiode hun eigen vastentrommel. Als zij een snoepje kregen, verdween dat in een vastentrommeltje en op zondag mochten ze er dan één uitnemen. De rest moest wachten tot Pasen, na de hoogmis. En wat een feest was het dan, als het trommeltje eindelijk open mocht…

Op Paaszondag kregen de kinderen van het gezin een, vaak door hun moeder gehaakt, netje. Deze was langwerpig met kleine gaatjes en droegen zij om hun nek. Onderin werd een sinaasappel gelegd, een bijzonder stuk fruit in die tijd. De kinderen gingen dan bij hun familie op bezoek en kregen ieders iets lekkers. Er kwamen vooral walnoten en chocolade- en suikereitjes in. 

De walnoten die in het netje zaten, werden ook weer gebruikt bij het noten schieten. Pasen was een tijd waarin veel spelletjes met eieren en noten werden gedaan. Mijn familie speelt bijvoorbeeld nog elk jaar traditiegetrouw een potje noten schieten op Paaszondag. Noten schieten, ook wel riesterken of riegjen genoemd, werd oorspronkelijk gezien als een spel voor volwassenen, maar later nam de jeugd het over. Het wordt vooral nog in de provincie Groningen gespeeld, maar ook in delen van Drenthe en op Terschelling.  
Op een zo vlakke ondergrond wordt een rechte lijn getrokken met een lengte van zo’n drie meter. Dit vond vroeger vaak plaats in de boerenschuur, waarbij soms er een houten plank werd gebruikt als ondergrond. Daarop worden walnoten geplaatst, met een gelijke tussenafstand. Die walnoten worden ingelegd door de deelnemers. Het is de bedoeling de achterste noten, dus die zo ver mogelijk van de werper afliggen, er af te rollen. Dit gebeurt met een glazen kogel. Als een speler inderdaad de achterste noten weet te raken mag hij deze noten oprapen. Als hij noten uit het midden van de rij raakt, zonder ook de achterste te raken, dan moet hij die bijzetten uit zijn voorraad. In de loop van het spel kan de rij noten op de lijn dus steeds korter en langer worden. Degenen die door al zijn noten heen is, is af. Vroeger moest diegene er dan een cent bijleggen. Degene die aan het eind van het potje de meeste noten heeft, is de winnaar. En dat kan er flink fanatiek aan toe gaan… Vandaar het volgende waarschuwende Groningse spreekwoord: ‘‘Je kinnen beder mit neuten schaiten as mit koegels’’ [Je kunt beter met elkaar spelen dan ruzie maken]. 

’s Avonds ging men naar de paasvuren, waarna er geen haast was om naar huis te gaan, want dat zou betekenen dat de mooie Paaszondag ten einde was. Dus zong men het volgende versje:

Op ons Poaske
paast gain hoaske
neuten en aaier
geven genog plezaaier!

Noten schieten! De rij is hier al aanzienlijk korter...

---
Met dank aan dhr. Germs, dhr. Manning, mw. Meijer-Germs, mw. Wagt en mw. Wolters voor het delen van hun herinneringen en verhalen.  

Andere bronnen
Huizinga-Onnekes, E.J. Het menschelijk leven in ’t Groninger land. Assen: van Gorcum & Comp, N.V., 1939.
Ipenburg, P., Groningen: volkskundig leesboek voor lagere scholen. Groningen: P. Noordhoff N.V., 1931.
Schreiber, F. Paasgebruiken in de provincie Groningen en omstreken. Bedum: Profiel, 1990. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten