dinsdag 29 december 2015

Old & Nij: Groninger tradities rondom de jaarwisseling

In dit artikel duik in de geschiedenis van het Oud & Nieuw vieren, en ben ik op zoek naar Groninger tradities omstreeks de jaarwisseling. Lees snel verder!

De jaarwisseling is van oudsher namelijk een tijd van tradities. Dat is ook niet gek: het achterlaten van een oud jaar en het begin van een nieuw jaar is nou eenmaal een bijzondere en haast mythische gebeurtenis. Het nieuwe jaar is als een blanco bladzijde die nog beschreven moet worden, en jij hebt de pen in de hand. De start van zo’n schone lei vervult ons vaak met frisse moed en hoop (vandaar goede voornemens) (die jammer genoeg vaak na een week alweer zijn vervlogen in de sleur van alledag) (maar laten we het daar maar niet over hebben) (we kennen het allemaal). 

Vuurwerk! (foto: Bukz)

De constructie van het nieuwe jaar

Over het algemeen kijken mensen overal ter wereld uit naar het nieuwe jaar. Sinds 1575 begint in Nederland het nieuwe jaar officieel op 1 januari. Daarvoor was de datum van het nieuwe jaar variabel. Vaak begon het nieuwe jaar wanneer de lente aanbrak, dus als de natuur weer tot leven kwam en de dagen weer langer werden. Dit kon uiteenlopen van de zonnewende (21 december) tot Maria Boodschap (25 maart). Bij de Romeinen begon het nieuwe jaar op 1 maart. Dit veranderde toen Julius Caesar in 44 v.Chr. de juliaanse kalender invoerde. Vanaf die tijd was Nieuwjaar op 1 januari. 

In ‘ons’ gebied, dat wil zeggen: het gebied van de Germanen, bestond de oud en nieuwviering uit een groot feest dat wel twaalf dagen duurde. Dit ‘Yulefeest’ begon op 25 december (kerst) en duurde tot 6 januari (Driekoningen). Rond de achtste dag, 1 januari dus, bereikte het feest een hoogtepunt. Dat gold ook voor de hoeveelheid dieren die geofferd werden, de mate waarin gegeten en gedronken werd en het aantal vuren dat aangestoken werd. 

Ondertussen kwam Caesar’s ‘officiële Nieuwjaar’ van 1 januari niet echt van de grond. Het was de katholieke kerk die dit tegenwerkte. De kerk vond dat het nieuwe jaar maar op een christelijke feestdag gevierd moest worden. Tot en met het einde van de Middeleeuwen bestond er grote verwarring over de precieze datum van het nieuwe jaar. Daar maakte de Franse koning Charles IX in 1563 een einde aan. Hij koos voor de juliaanse editie van 1 januari. Een aantal jaren later, in 1575, werd deze regel ook in de Lage Landen ingevoerd door onze Spaanse landvoogd Requesens.

Caesar

Een landelijk nieuw jaar betekende niet dat de jaarwisseling nu overal in Nederland op hetzelfde moment plaatsvond. Ik weet nog dat ik in mijn eerste jaar als geschiedenisstudente met verbazing zat te luisteren naar mijn docent die vertelde dat er in Nederland tot het einde van de negentiende eeuw verschillende tijden werden gehanteerd. Vroeger bepaalden kerkklokken het uur van de dag, waarvoor de zonnewijzer bij de kerk als basis diende. Dat leverde een verschil van ruim tien minuten op tussen het oosten en het westen van Nederland. Toentertijd deed dat er weinig toe, omdat mensen zelf vaak geen horloge gebruikten (of op hun telefoon konden kijken). Er werd weinig gereisd en de reistijden waren toch al lang. Iedereen keek toch op dezelfde torenklok dus die hoefde niet per se op tijd te lopen. Met de komst van spoorwegen en van de radio moest uiteindelijk wel een uniforme tijd ingevoerd worden. 

Goed, vanaf toen vieren alle Nederlanders dus op 1 januari om 0:00u het begin van een nieuw jaar. In Nederland kennen we een aantal grote, algemene tradities zoals het afsteken van vuurwerk, elkaar de beste wensen overbrengen, het eten van oliebollen en achteroverslaan van champagne. En wat dacht je van de oudejaarsconferences, de nieuwjaarsvisites, het nieuwjaarduiken, etc. etc. … 

Een feest vol tradities dus, de jaarwisseling.

Meid met oliebollen, door Albert Cuyp, 1652 (Dordrechts Museum)

De jaarwisseling in Groningen

Op regionaal niveau zijn er vaak nog meer leuke en lokale tradities te vinden. Zo ook in Groningen. Omdat we wel van een feestje houden, begon ons nieuwjaarsfeest al op tijd: tussen Kerst en Oudjaarsdag. In die week trokken de zogenaamde Nieuwjaarszangers, mannen met harde stemmen, al zingend langs de boerderijen in de buurt. Nieuwjaarszangers waren al sinds de zestiende eeuw actief. Ik heb ergens gelezen dat zij dikwijls bejaard waren en vaak ook godsdienstig.  Elke zanger had vaak een eigen terrein en hij trakteerde met name de ‘dikke’ boer op een mooi lied. Wel in de hoop daarvoor iets terug te krijgen, natuurlijk. Dat gebeurde in de vorm van geld.

In Johs. Onnekes’ boek Zeden, Gewoonten en Gebruiken in de Provincie Groningen uit 1884 wordt er gerept over ‘snikjongens’. Snikjongens zijn volgens Onnekes ‘‘jagertjes der schuiten en barges’’, oftewel, jongemannen die op de schuit werkten. Deze jongens liepen dan in kleine groepjes de dorpen en bliezen op een hoorn. Hiermee hoopten ze een ‘’nieuwjaarsgift op te blazen’’. Al in 1884 noteert Onnekes dat deze snikjongens ‘’met hun getoeter’’ vrijwel zijn verdwenen, omdat de schuiten plaats hebben gemaakt voor stoomboten. Alleen in de stad Groningen werden ze rond die tijd nog wel eens gespot. 

Niet alleen de Nieuwjaarszangers en de snikjongens deden de ronde met Oud & Nieuw. Nee, het Nieuwjaarslopen of ‘Neijoarsloopen’ was veel breder dan dat. Ook plaatselijke jongeren gingen langs de deuren. Kinderen zongen liederen en de wat oudere jeugd bracht nieuwjaarswensen over. Ook in ruil voor iets, natuurlijk. (waarom zou je anders iemand een gelukkig nieuwjaar willen wensen?)  Kinderen gingen akkoord met iets lekkers en pubers wilden een borrel (dat is niet veel veranderd). 

Veul zegen ien t nijjoar
zet de zeupies mor kloar
n rollechie der bie
dat is goud veur mie.

Arme mensen kwamen ook langs voor een bijdrage. Er bestond in die tijd veel winterwerkloosheid op het platteland. Voornamelijk ‘‘dagloonersvrouwen’’ gingen op pad en waren voorzien van linnen of katoenen zakjes (vaak gewoon kussenslopen) waar de giften in opgeborgen konden worden. Deze bezoekjes van jeugd en armelui hadden nogal wat weg van bedelarij en waren een doorn in het oog van de overheid. Uiteindelijk werden er in de negentiende eeuw plaatselijke commissies gevormd die de uitdeling van voedsel liefdadigheidsgelden en regelden. 

Natuurlijk wilden veel mensen elkaar ook gewoon een gelukkig nieuwjaar wensen zonder tegenprestatie. Men ging gezamenlijk naar de kerk en kwam bij elkaar op bezoek. Ook stuurden mensen elkaar kaartjes, met ‘veul haail en zegen’ voor het volgende jaar. Iemand een nieuwjaarswens overbrengen werd ‘het Nieuwjaar afwinnen’ genoemd.  

Buskruit had Europa in de veertiende eeuw bereikt. Een paar eeuwen later was men verzot geraakt op vuurwerk en werd het maar al te graag overal gebruikt. In de achttiende eeuw stonden er al boetes op het particulier bezit van vuurwerk. Er was niet altijd betaalbaar buskruit of vuurwerk voor handen. Godzijdank verscheen er vanaf 1892 industrieel calcium carbide op de markt: carbid. Dit bleek een goedkope vervanging. Tevens kwamen in dezelfde tijd melkbussen in omloop. Bingo! Wegvliegende deksels! Carbidschieten is nog steeds een hele normale bezigheid waar ik vandaan kom. Het heeft weinig esthetische waarde, maar geeft gelukkig wel een beste knal. In mijn gedachtegang was carbid schieten iets landelijks, maar ik kwam erachter dat het alleen op het noordelijke, oostelijke en zuidelijke platteland wordt gedaan. Op zich ook wel logisch, want daar is ruimte genoeg om lawaai te maken en deksels weg te laten vliegen. Maar goed, mochten mensen vroeger noch aan buskruit noch aan carbid kunnen komen, was er een andere oplossing: gewoon lekker een geweer afvuren, met je pistool in de lucht schieten. Waarom niet, geeft ook een knal.

Carbidschieten (foto: Jjdez)

Wat bij het traditioneel vieren van feestdagen áltijd belangrijk is, en dus ook in Groningen, is eten en drinken. De bekendste versnaperingen met Oud & Nieuw zijn kniepertjes en rolletjes. Kniepertjes zijn flinterdunne, harde, zoete wafeltjes. Behalve in Groningen worden ze ook in Drenthe (knieperties, iezerkoekies), Twente (knieperkes) en de Achterhoek gegeten. Veel families hebben hun eigen recept – zo wordt er af en toe kaneel, vanille of zelfs citroenjenever toegevoegd. Zakjes met kniepertjes worden vaak verkocht door scholen, voetbalverenigingen, vrouwenclubs en dergelijke, al zijn ze soms ook in de supermarkt te vinden. Ik zag ze een paar weken terug voor het eerst liggen bij de Albert Heijn in de stad Groningen onder de naam ‘Knijpertjes’. 

De kniepertjes eten we op 31 december, omdat het oude jaar zich volledig heeft ontvouwen. Op 1 januari eten we rolletjes: deze opgerolde kniepertjes symboliseren het nieuwe jaar dat nog onbekend is. Rolletjes zijn wat bekender dan de kniepertjes, omdat die ook commercieel geproduceerd worden. We kennen allemaal wel de grote paarse dozen die in de winkels zijn te vinden: de Vegter’s Rolletjes van banketfabriek Jac. Vegter te B.V., gevestigd te Martenshoek (Hoogezand-Sappemeer). Het bedrijf bestaat sinds 1874 en heeft de rolletjes een beetje tot Gronings erfgoed gemaakt. 

Kniepertjes (foto: Algont)

In mijn familie bakken we elk jaar rolletjes. Heel traditioneel verzamelen mijn moeder, tante, nichtjes en ik ons voor de jaarwisseling bij mijn oma en toveren het kniepertjesijzer tevoorschijn. Toch is beslag voor rolletjes een beetje anders dan dat voor kniepertjes: het is vloeibaarder, omdat het meteen na het bakken nog gerold moet kunnen worden. Dat resulteert vaak in rode, verbrande vingertoppen. Maar het resultaat mag er zeker zijn!

Zelfgebakken rolletjes door m'n familie!

Ons kniepertjes- rolletjes en spekdikkenijzer.

Hoewel de kniepertjes en rolletjes wel een bekend fenomeen in héél Groningen zijn, geldt dat zeker niet voor de spekdikken. Ik was jarenlang in de veronderstelling dat alle Groningers rond de jaarwisseling snoepten van dit lekkernij, maar toen ik een keer Oud & Nieuw vierde in het noorden van Groningen bleek dat niet zo te zijn. Na wat onderzoek blijken spekdikken vooral voor te komen in Westerwolde en het Reiderland (ook in het Duitse Ost-Friesland). Dat is jammer voor de rest van de provincie, want spekdikken zijn een geliefde snack in mijn geboortestreek. Vanwege hun dikke consistentie zijn ze uitermate geschikt als bodem voor alle nieuwjaarsborrels. 

De belangrijkste bestanddelen van de spekdikken zijn roggemeel, eieren en stroop. Het deeg moet de avond van tevoren gemaakt worden en een nacht staan (niet zo geheime truc). Ze worden in hetzelfde knijpijzer of wafelijzer gebakken als de kniepertjes. Er worden een stukje vet spek en twee tot vier stukjes droge worst meegebakken. Thuis gebeurt het jammer genoeg bijna niet meer, ook de spekdikken worden met name gebakken bij verenigingen en verkocht op jaarmarkten en kerstmarkten. 

Spekdikken (foto: Tamojan)

Kniepertjes, rolletjes en spekdikken zijn de bekendste voorbeelden van eetbare tradities die te maken hebben met de Groninger jaarwisseling. Vroeger bestonden er nog meer. Zo vertelde mijn moeder me eens dat ze een familie kende die op 1 januari altijd stamppot snijbonen at. Na wat research bleek dit geen uitzondering te zijn, het eten van stamppot snijbonen was best een wijdverbreid gebruik in Groningen. De snijbonen waren de in het zout gelegde bonen van de afgelopen oogst. Op de eerste dag van het nieuwe jaar mocht het vat namelijk pas geopend worden. De stamppot werd gegeten met gerookt spek en rookworst. Stamppot snijbonen was natuurlijk een handig anti-katergerecht. Nu ken ik niemand meer die dit doet; de inmaakmethode stamt natuurlijk van vóór het wecken en invriezen van groenten. Daarnaast: heb je nog wel plek voor zo’n zware maaltijd na een dag vol nieuwjaarsvisites?

Spekdikken als bodem voor de drank en stamppot snijbonen als anti-katermaaltijd - die Groningers konden er wat van, mensen!  Op de boerderij begon het feest op 1 januari al vroeg. Na het verzorgen van het vee mocht het personeel gezamenlijk koffie drinken met de boerenfamilie. De boer nam dan een grote teug brandewijn met rozijnen, en gaf de kop met de brandewijn vervolgens door volgens de hiërarchie op de boerderij. 

En na de brandewijn volgde honingdrank, en bier en … 

Het is duidelijk dat Groningers met veel vertier het nieuwe jaar inluidden! Laten we deze tradities in ere houden. Veul haail en zegen! 

Bronnen
Brouwer, R. Groningen en Ommelanden in grootvaders tijd. Den Haag: Kruseman, 1976.
Onnekes, Johs. Zeden, gewoonten en gebruiken in de provincie Groningen. Culemborg: Blom & Olivierse, 1886.
Schreiber, F. Groningse volksgebruiken het hele jaar rond. Ede: Verba, 2005. 

dinsdag 22 december 2015

Van Lauwerszee tot Dollard tou, deel 4: Pauze in Pieterburen

In dit gedeelte van mijn fietstocht langs de Groninger kustlijn ben ik in Pieterburen. Hoewel ik er eigenlijk alleen een stop maakte om pauze te houden, ontdekte ik er toch nieuwe en bijzondere verhalen. Pieterburen was niet altijd het dorp der schattige zeehonden. Lees mee over een bekende moordzaak en een huis vol zeerovers... 

Het blijft een vreemde gewaarwording om vanuit de omliggende Hoogelandster dorpjes Pieterburen binnen te komen. De rust en stilte maakt plaats voor drukte en lawaai. Pieterburen is hét centrum van toerisme in Noord-Groningen: hier vertrekken de wadlooptochten richting het mooie Groningse wad, hier bevindt zich het startpunt van het Pieterpad en er is natuurlijk de Zeehondencrèche. Er zijn verschillende (toeristen)winkeltjes en er is meer dan genoeg horeca-aanbod. 

De kwelders bij Pieterburen.

Dat komt goed uit, want ik heb honger. Tijd voor een pauze! Ik plof neer op een terrasje en bestel een Groningse mosterdsoep met wat brood. De soep is heerlijk, maar ik krijg er slechts twee kleine sneetjes stokbrood bij en betaal er een vermogen voor. Ik glimlach in mezelf, welkom in Pieterburen! Terwijl ik mijn soep oplepel zie ik hordes mensen voorbijgaan. Bussen vol toeristen die al foto’s makend uitstappen, groepen mensen met wandelschoenen, rondspringende kinderen met ijsjes en zeehondenknuffels, sportief uitziende fietsers.Ik vraag me af wat ik over Pieterburen moet gaan schrijven: iedereen kent het plaatsje wel en de meeste Groningers zijn er wel eens geweest. 

Na mijn soep wandel ik langs het kerkje. Dat is best groot voor een dorpje met maar 375 inwoners. Hoewel Pieterburen voor het eerst wordt genoemd in 1371, dateert de eerste vermelding van de Petruskerk pas van 1448. De kerk werd toen genoemd in een testament van een bewoonster van de borg Dijksterhuis (ook wel Huis of Borg ten Dyke genoemd). Deze borg stond ten noorden van Pieterburen. 

Dijksterborg (foto: Hans Zant)

Deze borgbewoners zijn door de geschiedenis heen intensief betrokken geweest bij de Petruskerk. Deze gotische kerk werd dus in de eerste helft van de vijftiende eeuw gebouwd. De familie Alberda van het Dijsterhuis liet er een eigen herenbank plaatsen en een grafkelder aanleggen. Eerst kende de kerk een losstaande toren, maar die is wegens bouwvalligheid gesloopt. Aan het begin van de negentiende eeuw werd een nieuwe toren aan de kerk vast gebouwd, ook door de Alberda’s. Die toren deed tevens dienst als dorpsgevangenis. 

De kerk van Pieterburen. De toren deed vroeger dienst als gevangenis.

Binnen in de kerk zijn een aantal indrukwekkende elementen te zien, zoals een triomfboog en een bijzondere preekstoel. Maar het zijn de rouwborden die de meeste aandacht naar zich toetrekken. De rouwborden behoren zowel tot de jongste als de oudste in de provincie Groningen. De jongste rouwborden zijn die van de Alberda’s en stammen uit de achttiende en begin negentiende eeuw. Blijkbaar vonden ze zichzelf bijzonder interessant want van één van de familieleden hangen er zelfs twee borden. 

De oudste rouwborden zijn voor de ouders van bewoonster Emmerentiana Sonoy en stammen uit de zestiende eeuw. Emmerentiana’s ouders heetten Diderick van Sonoy en Maria van Malsen. Het echtpaar Sonoy vestigde zich na de reductie van Groningen bij hun dochter en schoonzoon in het Dijksterhuis. Diderick Sonoy was een man met een verhaal. Hij was een bekende watergeus en gouverneur van het Hollands Noorderkwartier, een gerespecteerd man die tot zijn dood bleef strijden tegen de Spanjaarden. Toen hij kwam te overlijden in 1597, werd zijn begrafenis zelfs bijgewoond door graaf Willem Lodewijk, toen stadhouder van Groningen en Friesland. 

De rouwborden in de kerk.

Diderick’s tijd op het Dijksterhuis heeft veel stof doen oplaaien en geleid tot één van de bekendste moordverhalen in de Groningse geschiedenis. Op één van zijn reizen nam Diderick Sonoy een ‘Moriaan’ mee als slaaf. Een ‘Moriaan’ was een getint persoon, vaak van Arabische afkomst. Volgens de overlevering heette deze onfortuinlijke bediende ‘Zwarte Pier’. Zwarte Pier werd verliefd op het dienstmeisje van de borg, maar toen die hem afwees, vermoordde hij haar. Ook de blanke knecht, naar wie haar voorkeur uitging, moest het ontgelden. Deze crime passionnel zorgde ervoor dat Zwarte Pier op 20 oktober 1596 werd onthoofd, even ten noorden van de borg. Zijn geest heeft er de volgende eeuwen rondgewaard. Een onuitwisbare bloedvlek op de vloer van de ‘Morjaanenkamer’ in het Dijksterhuis herinnerde nog eeuwenlang aan deze moorden: zelfs in de twintigste eeuw verklaarden oudere omwonenden dat zij de vlek ooit hadden gezien.

Verwonderd staar ik naar de rouwborden. Wat een geschiedenis gaat daar achter schuil. Ik ga even zitten op een kerkbankje en voel een drang om dat Dijksterhuis (met alle gekke verhalen en malle bewoners) te bezoeken en met eigen ogen te zien, maar dat gaat helaas niet meer. In 1903 werd de borg afgebroken. Daar zijn nog wel wat foto’s en tekeningen van: het lag te midden van weidse landerijen en tussen wat bossen. 

De rouwborden in de kerk.

Toch zag de omgeving van het Dijksterhuis er niet altijd zo uit: het huis was oorspronkelijk gebouwd op een zandplaat in het wad en heeft zelfs nog buitendijks gelegen. Het wordt aangenomen dat de eerste bewoners hun kost verdienden met de zeeroof – echt waar! De zeerovers verbleven op het kasteel en daar werden dan de door zee- en strandroof verkregen goederen opgeslagen. Daarmee worden de bewoners van het Dijksterhuis dan wel tot de zogenaamde ‘Likedelers’ gerekend. De naam van deze vijftiende-eeuwse groep piraten op de Noordzee verwees naar de manier waarop zij hun buit verdeelden: gelijk onder alle leden. ‘Likedelers’ is oud-Nederduits voor ‘gelijkdelers’. Toen de borg een roversnest was, heette de vrouw des huizes Oede Ponta den Dijk – en bij haar dood verklaarde ze dat ze ‘angst voor harer ziel’ had... 

Toen er een nieuwe dijk werd aangelegd kwam de borg binnendijks te liggen. Vanwege de oorspronkelijke zandplaat lag het huis hoger dan zijn omgeving en kon daardoor de stormvloeden van 1570 en 1717 ongehavend doorstaan. Het huis is nooit verkocht geweest, maar altijd doorgegeven aan erfgenamen. De laatste eigenaar was Gerhard Alberda van Menkema en Dijksterhuis. Hij woonde zelf op de Menkemaborg in Uithuizen, maar hield het Dijksterhuis wel tot aan zijn dood. Zijn erfgenamen besloten de borg voor het eerst in bijna vijf eeuwen geschiedenis te verkopen: en een jaar later werd de borg gesloopt.

Dijksterborg (foto: Hans Zant)

Als ik de Petruskerk uit kom lopen, doe ik nog even Domie’s toen aan. Dit is één van die dingen die ik altijd met mijn ouders deed toen ik jong was en we een dagje naar Noord-Groningen gingen: naar de zeehondjes, wandelen over de dijk en thee drinken in Domies Toen. 

Na een tijdje werp ik een blik op de klok. Tijd om te gaan. Ik struin naar mijn fiets en laat Pieterburen achter me. 

De kwelders ten noorden van Pieterburen.

Bronnen
Formsma W.J., R.A. Luitjens-Dijkveld Stol en A. Pat. De Ommelander Borgen en Steenhuizen. Assen: Van Gorcum, 1987.

donderdag 10 december 2015

Verdwenen dorpen, deel 8: Wierhuizen

In mijn serie ‘Verdwenen dorpen van de Ommelanden’ ben ik op zoek naar bijzondere plaatsjes in de Groninger Ommelanden die hun status als 'dorp' ergens in de geschiedenis zijn verloren. Die dorpjes kunnen zijn verdwenen door ontvolking, oprukkende industrie, overstromingen - noem maar op. Soms is een boerderij, een wierde of een oud kerkhofje het enige wat er nog van over is. Dit keer bevind ik me in het het gehucht Wierhuizen. 

Hoog boven in de provincie, aan de weg van het stille dorpje Broek naar het veel drukkere Pieterburen, ligt een eenzaam kerkhofje. Het is niet te missen: in een uitgestrekt landschap met enkel nog dijken en uiterwaarden, valt de met bomen omzoomde wierde redelijk uit de toon. Welkom in Wierhuizen, een gehuchtje bestaande uit enkele huisjes en boerderijen. Ik kom vanuit Pieterburen gefietst en geniet van de plotselinge rust: het moment dat je de dorpskern van het toeristische Pieterburen uit fietst, is het stil. In de bocht naar het kerkhofje van Wierhuizen sta ik een tijdje stil om foto’s te maken van een magnifiek plaatje: hoge korenaren en kleurige bloemen, die samen een vrolijk en zomers geheel vormen. Ik spot al snel mijn favoriete bloemen: felrode klaprozen (papavers, poppies), wuivend in de wind.


Bij de ingang naar het kerkhof staat een informatiebord. Het kerkhof markeert één van de acht Landmerken; dit zijn spannende plekken langs de Groningse Waddenkust voor jongeren en gezinnen. Landmerken is een samenwerkingsproject van Stichting Oude Groninger Kerken en Stichting Landschapsbeheer Groningen. Een landmerk is een oriëntatiepunt in het landschap, en dat is Wierhuizen –met zijn aparte verschijning in het polderlandschap – zeer zeker.

Ik worstel eventjes met het hekje, maar uiteindelijk zwaait dat open. Het moment dat ik het kerkhofje op loop, is het gedaan met de stilte. Hoog boven mijn hoofd vliegen straaljagers. De F16’s komen vanaf de vliegbasis in Leeuwarden en oefenen vaak boven het Waddengebied; dit is niet de eerste keer dat ik ze tegenkom op één van mijn fietstochten. Ik kijk omhoog en daar gaan ze, als gestroomlijnde zwarte vogels in een zilveren lucht.


Wierhuizen was ooit een dorp van behoorlijke omvang. Het kerkhofje stamt uit de twaalfde eeuw en het is waarschijnlijk dat toen ook de kerk gebouwd werd. Helaas kwam er een abrupt einde aan het dorpsleven in Wierhuizen. In de nacht van 24 op 25 december 1717 sloeg de allesverwoestende Kerstvloed toe: het hele gebied van de noordelijke Nederlanden tot aan Sleeswijk Holstijn werd door een stormvloed overspoeld met water. In de provincie Groningen vielen 2100 slachtoffers. Wierhuizen werd bijzonder slecht getroffen: bijna het hele dorp werd weggevaagd en veertig mensen kwamen om het leven, om over de veestapels nog maar te zwijgen. Het dorpje kwam de klap niet meer te boven. De zwaar beschadigde kerk werd afgebroken en de overlevenden trokken meer landinwaarts om daar hun leven weer op te bouwen. De wierde raakte in eenzame vergetelheid. Toch bleef de begraafplaats in gebruik.


Bijna driehonderd jaar na de Kerstvloed wandel ik over de lege plaats waar ooit het kerkje heeft gestaan. Aan de noordkant van de wierde bevindt zich het begraafplaatsje; aan de zuidzijde een grasveld met daarop nog enkele oude grafstenen, een klein stenen huisje en een kunstwerk. Ik loop langzaam een rondje en lees de informatie. Het kunstwerk heet Irréel en is in 2009 gemaakt door de uit Benin afkomstige kunstenaar Meschac Gaba. Aan de vorm is duidelijk te herkennen dat het hier om het skelet van een kerk gaat – maar veel kleiner dan een ‘echte’ kerk. 

Irréel
Irréel

Het kleine stenen huisje blijkt een negentiende-eeuws baarhuisje te zijn, in onze prachtige taal ook wel een liekhoeske genoemd. Hier werden door de dorpsbewoners hun doden opgebaard, als ze daar thuis geen plek voor hadden – en als de gestorvene was overleden aan een besmettelijke ziekte, moest die natuurlijk sowieso opgebaard worden in het baarhuisje. De deur naar het onlangs opgeknapte baarhuisje is open. Binnen is een mini-expositie te bezichtigen met het thema ‘de zee geeft en neemt’. Er hangt ook een bel die geluid kan worden. Dat snap ik niet. Waar hebben lijken een bel voor nodig? Gelukkig staat het uitgelegd: het kwam vroeger namelijk nog wel eens voor dat personen te vroeg doodverklaard werden. De bel is dus een speciaal voor schijndoden ontwikkelde constructie: mocht iemand onverhoopt wakker worden, kon diegene aan de bel trekken om de Wierhuister inwoners te laten weten dat ze nog niet van hem of haar af waren. 

Baarhuisje, Wierhuizen
Binnenkant van het Baarhuisje

Tot slot neem ik een kijkje bij de begraafplaats. Aan het uiteinde staan twee statige, zandkleurige stenen. Het zijn Commonwealth Graves. Dit zijn de militaire begraafplaatsen van strijdkrachten uit de Gemenebest die tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog zijn gesneuveld. Dit zijn er 1.7 miljoen en ze liggen over de hele wereld verspreid. Er liggen papieren ‘remembrance poppies’ voor, die sinds 1921 worden gebruikt om de gevallenen te herdenken. Deze twee jongemannen van 26 en 29 jaar vlogen voor de Royal Air Force (RAF), de Britse luchtmacht, en verloren hun leven hier bij Wierhuizen.



En terwijl de papieren poppies verwelken, kijk ik naar de omliggende akkers, waar de echte papavers weelderig tussen de korenaren bloeien. Ik laat de Engelse RAF-militairen achter me, terwijl, hoog in de lucht, nieuwe helden trainen voor hun volgende missie. Het bekende gebrul van de straalmotoren doet rillingen over mijn rug lopen. Opdat we nooit vergeten.

Bronnen
Landmerken. ''Het dorp Wierhuizen''. http://www.landmerken.nl/locaties/wierhuizen/het-dorp-wierhuizen/
Marnegebied. ''Het baarhuisje van Wierhuizen.'' http://www.marnegebied.nl/baarhuisje_wierhuizen.html

dinsdag 1 december 2015

Sunterkloas: het Sinterklaasfeest in Groningen

Ooit was er eens een héle lieve man. Hij heette Nicolaas van Myra. Myra lag in Klein-Azië, het huidige Turkije. Dat hoorde toen bij het Romeinse Rijk. Nicolaas werd bisschop van Myra en heeft in zijn tijd heel veel goede dingen gedaan. Er zijn drie bekende legendes die hem tot een kindervriend maken. 

Zo gaat het verhaal dat een herbergier eens drie scholieren heeft vermoord, maar dat de kinderen door Nicolaas weer tot leven werden gewekt. In het tweede verhaal vergeet een moeder haar kind in een heet bad en behoedde Nicolaas het kind van verbranding. Het derde verhaal is misschien het bekendst: de legende van de drie arme meisjes die dankzij Nicolaas konden trouwen. Ze hadden een bruidsschat nodig om met hun grote liefde te kunnen trouwen, maar dat kon niet omdat ze arm waren. Dat kwam Nicolaas ter ore, en omdat hij uit een welvarende familie kwam, gooide hij ’s nachts drie zakjes met giften door het raam naar binnen.

Sinterklaasintocht bij de Ossenmarkt, Groningen, 1959 (foto: Hans Zant)

Het Sinterklaasfeest door de eeuwen heen: van bisschopsverering tot boeman tot kindervriend

Nicolaas stierf 6 december 342 of 352. Er is verder vrij weinig over hem bekend. In principe werd hij in de vroege Middeleeuwen enkel geëerd in het zuidoosten van Europa. Toen hij in de dertiende eeuw zijn naamdag werd vastgesteld, groeide ook zijn populariteit. Al snel werd hij tot beschermheilige van kinderen gemaakt. In december werd het kinderbisschopsspel gespeeld: op 6 december werd een kinderbisschop met aanhang verkozen die van voedsel en geschenken werden voorzien. Andere kinderen kregen geld en een vrije dag van school. In Nederland liepen kinderen verkleed door de straten en kregen bisschopsgeld van voorbijgangers. 

Al in de vijftiende eeuw werd er geld in kinderschoenen gedaan. De opbrengst ging naar de armen. Uit archiefstukken blijkt dat vanaf 1427 in de Sint-Nicolaaskerk in Utrecht schoenen werden gezet op 5 december. De welgestelde Utrechters legden wat in de schoenen en de opbrengst kon dan de volgende dag onder de armen worden verdeeld.

Schoen zetten, Groningen, 1958 (foto: Hans Zant)

In de zeventiende eeuw konden protestantse bezwaren geen einde maken aan het Sinterklaasfeest. In tegendeel, het feest werd –voornamelijk onder de rijkeren – steeds groter gevierd. Kinderen konden nu ook thuis hun schoentje zetten. Dit deed me denken aan een schilderij van Jan Steen dat ik laatst in het Rijksmuseum heb gezien. Het schilderij heet ‘Het Sint-Nicolaasfeest’ en werd tussen 1665 en 1668 geschilderd. Op het doek is te zien hoe een chaotisch huishouden de vooravond van het traditionele Sinterklaasfeest viert (de vooravond is dus de 5e december). Deze vooravond zou later pakjesavond genoemd worden. De jongste dochter van het gezin houdt blij een pop in haar handen; haar oudere broer huilt want zijn schoen is leeg gebleven. Tot niet heel lang geleden werd er enkel op 5 december een schoen gezet; momenteel kunnen kinderen vanaf Sinterklaas’ intocht hun schoentje al zetten. 

In de loop der jaren is de religieuze verering veranderd in een volksfeest. Sinterklaas werd nu gevierd met markten, waar vulgair gedrag en met name openbaar dronkenschap geen zeldzame verschijningen waren. Ook werd Sint Nicolaas nu regelmatig afgebeeld als boeman waar kinderen bang voor moesten zijn. Dat kennen we nu nog wel een beetje in de zin van ‘wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is krijgt de roe’. Toch keerde men zich in de achttiende eeuw tegen dit beeld en moest Sint Nicolaas weer een heilige zijn die kinderen op een vriendelijke manier gehoorzaamheid aanleerde. In de negentiende eeuw werd Sint Nicolaas ook onderdeel van het onderwijs en veranderde hij in een daadwerkelijk ‘persoon’: tot die tijd deed hij enkel in zijn onzichtbare gedaante een cadeautje in de schoen. 

De moderne Sinterklaasviering 

Het moderne volksfeest zoals we dat nu kennen is voor een groot deel gebaseerd op boekjes van onderwijzer Jan Schenkman (1806-1863). Schenkman introduceerde de elementen ‘stoomboot’, ‘paard’, ‘Spanje’ en ‘Zwarte Piet’. Ook schreef hij ons aller favoriete ‘Zie ginds komt de stoomboot’.

Sinterklaas vaart Groningen binnen, Oosterhamrikkade, nabij Zaagmuldersbrug, Groningen, 22-11-1958 (foto: Hans Zant)


De invulling van pakjesavond werd ook veranderd. Zoals gezegd werd die avond tot redelijk recent gebruikt om een schoen te zetten, maar nu wordt dat vaak al gedaan op de zaterdag van Sinterklaas’ intocht. Een pakjesavond was voor de Tweede Wereldoorlog niet heel gebruikelijk; dit had te maken met de crisisjaren. De toenemende welvaart na 1945 zorgde ervoor dat Sinterklaas jutezakken met geschenken kwam brengen. Daarnaast was het niet echt een kinderfeest meer: ook volwassen vieren het en geven elkaar cadeautjes. Heden ten dage wordt pakjesavond vooral gevierd met Sinterklaasgedichten en -surprises. Hoewel het Sinterklaasfeest in een gematigde en gevarieerde wijze gevierd wordt door heel Europa, is pakjesavond typisch Nederlands fenomeen. 

Zonder liedjes en pepernoten geen Sinterklaas

Geen Sinterklaasfeest zonder Sinterklaasliedjes. Deze worden met name gezongen bij de intocht, bij het schoen zetten en aan het begin van pakjesavond. De oudste liederen stammen uit de zestiende eeuw; dit waren vaak heiligenliederen. In de zeventiende en achttiende eeuw zong men liedjes die de Sint als huwelijksmaker afschilderden. Pas in de negentiende eeuw werden er een aantal bestaande volksliedjes over Sinterklaas geschreven, vaak kinderdeuntjes zoals ‘Sinterklaasje bonne bonne bonne’.

En een Sinterklaasfeest zonder snoepgoed is natuurlijk ook niet in te denken. Speculaas, chocoladeletters, banketletters, borstplaat, marsepein… En strooigoed als schuimpjes, taai-taai en natuurlijk de geliefde kruid- of pepernoten. Kruidnootjes worden al sinds de middeleeuwen met Sinterklaas gegeten. Die werden gemaakt met speciale specerijen, die eerst werden meegenomen door de kruisvaarders en later door de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). In traditionele kruidnoten werd witte peper gebruikt (pepernoten). De vorm van een kruidnoot lijkt op die van een muntje en verwijst naar het strooien van geld, net zoals Sint Nicolaas ook al deed bij de drie meisjes die wilden trouwen. Zo is het strooigoed ontstaan. 

Sinds kort is in de wintermaanden in veel steden, waaronder Groningen, de Pepernotenfabriek van Van Delft te vinden – die pepernoten naar authentiek zeventiende-eeuws recept verkoopt.

‘Sunterkloas’ in Groningen

Nu we toch bij Groningen zijn aangekomen, laten we dan gelijk doorgaan met een kijkje in de Groninger tradities rondom het Sinterklaasfeest. Natuurlijk zijn er veel overeenkomsten met de landelijke viering, maar hier en daar zijn verschillen te bemerken. 

‘Opzetten’

In Groningen werd er gesproken over een schoen ‘opzetten’, met de bedoeling dat de Sint er wat leuks of lekkers in achter zou laten. Maar er werden niet alleen schoenen opgezet, ook mandjes of borden. Op die borden werden dan brood, hooi en mous (boerenkool) gelegd, voor het paard. Dat werd nabij de open haard geplaatst. Kinderen zongen er dan het volgende liedje bij:

Sunterkloas dij goie bloud,
geef mie n puutje sukkergoud,
nait te veul en nait te min,
smiet mie t mor tou schosstain in

De volgende ochtend lagen er allerlei lekkernijen op het bord, zoals een suikerbeest of een ‘stoerkerel’ (broodje in de vorm van een mannetje). Ook las ik iets over een ‘swoan ien t nust’ – maar wat dat is weet ik niet precies. U misschien wel? Soms lag er een speculaas op het bord. Die kon de vorm van een Sinterklaas hebben, maar ook van een paard of een haan. De haan-speculaas was best dik en kostte daarom wat meer. Een ‘stoter’ was 12.5 cent. Dat was destijds best veel, daar komt dan ook de volgend Groningse uitspraak vandaan: ‘hai stapt as n stoterze hoan’.

Schoen zetten bij de kachel, Groningen, 1958 (foto; Hans Zant)

Af en toe vond een kind een zakje zout en een plak koolraap op zijn bord. Dat betekende dat het kind te oud was om ‘op te zetten’. En, zo noteert Fré Schreiber, werd het kind dus ‘ofzoltjet’. 

Swaarde Pait, as t nait vrust,
breng mie din n swoan ien t nust,
gooi t mor op mien widde bord,
en om mie gain puutje zolt.

Een mooie Groninger traditie is dat boerendienstboden ook op mochten zetten. Zij plaatsten dan een halfmudsmaat (50 liter) op de dorsvloer, waar hooi en koolbladeren in gelegd werden voor het paard. De Sint (of de boerenfamilie) plaatste dan een fles jenever of brandewijn, appels en ‘olle wieven’ (oude wijvenkoek). Dat waren dus heel andere cadeaus dan de kinderen kregen (gelukkig maar). 

Sunterkloas, goa joen gaang,
mit joen boerenklompen aan.
breng n stukje sukkergoud
Sunterkoas, goa joen gaang
mit joen boerenklompen aan
Sunterkloaske, goie bloud!

Sinterklaaslopen

Sinterklaaslopen is een volksfeest uit Zoutkamp dat op een zaterdag rondom 5 december wordt gevierd. Zowel mannen en vrouwen gaan ’s avonds verkleed door de straten. Eerder droegen ze veelal witte lakens als een spook, met een zwarte hoed op en een ketting aan het been. Nu zijn de kostuums meer een knipoog naar recente gebeurtenissen in het dorp. Sowieso dragen ze ‘schebèlskoppen’ (maskers). De Sinterklaaslopers gaan huizen binnen waar licht brandt. De mensen thuis stellen vragen om erachter te komen wie de masker-dragende persoon is. Die probeert onherkenbaar te blijven, pas als men raadt wie het is, gaat het masker af. Dan is het tijd voor een neutje.

Het feest in Zoutkamp kent grote overeenkomsten met het Sinterklaaslopen op de Waddeneilanden, zoals Klozum op Schiermonnikoog en Klaasohm op Borkum. 

Sinterklaasintocht, Groningen, 1950 (foto: Hans Zant)

Sint Nicolaas als patroonheilige van Groninger kerkjes

Over Zoutkamp gesproken, we blijven nog even in maritiem Groningen. Sint Nicolaas was namelijk niet alleen beschermheilige van kinderen, maar ook van zeelui. Als een boot ten onder dreigde te gaan, en zeelieden dreigden te verdrinken, riep men Sint Nicolaas aan. De goedheiligman verscheen dan en bracht de zee tot bedaren. Daarom is Sint Nicolaas ook patroonheilige van havensteden zoals Amsterdam. Het is misschien ook een verwijzing naar waarom de Sint een stoomschip heeft. 

Veel kerkjes in vissersplaatsjes zijn gewijd aan deze maritieme heilige. Heel vroeger lagen de Groninger dorpjes Oldenzijl en Oosternieland aan de kust en dus speelde de zee een grote rol in het dagelijks leven van de inwoners. Beide dorpjes hebben een Sint-Nicolaaskerk. Je kunt er ook een Nicolaaswandeling maken, misschien een goed idee als al die pepernoten en chocoladeletters er weer af gelopen moeten worden (haha). Klik hier voor meer informatie. 

Sint-Nikoloas, dat is n boas,
veur kinder en veur mensen.
Wie verlangen noar Nikloas
noar hom is aal ons wensen.

Overigens is Sint Nicolaas ook beschermheilige van een hele reeks andere bevolkingsgroepen, waaronder apothekers, boogschutters, ongehuwde vrouwen, kooplieden, slagers, studenten en geliefden. Ook beschermt hij de uitoefenaars van wat twijfelachtige beroepen zoals prostituees, dieven, moordenaars en piraten.

Ontvangst van Sinterklaas door college van B&W op het hoofdcommissariaat van politie, Groningen, 1959 (foto: Hans Zant)

Liedjes

In de Groninger Archieven zijn twee boekjes met vergeten Sinterklaasliedjes te vinden, die beide zijn geschreven door Groninger dichters. Het eerste boekje heet ‘5 Twee en Driestemmige Sint Nicolaasliedjes’ en werd in 1895 uitgegeven. De liedjes waren geschreven door onderwijzer Jan Eppo Boneschanscher. Hij werd geboren in Oostwold nabij Midwolda en werd later hoofd van de lagere school in Zuurdijk. Het andere boekje was van Jan Jacob Anthonie Goeverneur’s hand en was genaamd ‘J.J.A. Goeverneurs Laatste Sint Nicolaas. Nieuwe prettige versjes, vertelseltjes en liedjes’. 

Deze werd ook in de negentiende eeuw geschreven. Beide liedboekjes bevatten duidelijke opvoedkundige elementen. Ook wordt er gewezen op armoede en de minder bedeelde mensen in onze samenleving. Dat heeft een link naar de oorsprong van het feest – en bovendien is het een factor die we nu soms vergeten in onze Sinterklaasviering. Voor meer informatie over deze boekjes en deze liedjes, klik hier.

Sinterklaas op bezoek, Groningen, 1951 (foto: Hans Zant)

We zijn in de loop van dit verhaal al enkele Groningse volksliedjes tegen gekomen. Vaak zijn ze op de melodie van bestaande Nederlandse Sinterklaasliedjes en niet veel langer dan vier regels. Waar Groningse kinderen ook erg goed in waren, was de kunst van het scheldliedjes verzinnen. Deze scheldtaimkes werden gezongen door de wat oudere kinderen die niet meer in de goede Sint geloofden. Natuurlijk zijn we daar allemaal heel benieuwd naar, dus hier zijn een paar:

Sunterkloas dij goie man,
Lopt op kop tegen t schiethoes an.

Of:

Sunterkloas kin nait meer komen,
want hai is aal joaren dood,
hai ligt in de kerk van Romen,
mit zien baaide billen bloot.
Blijkbaar is het achterwerk van de Sint een populair onderwerp in de Groninger taal. Volgens Fré Schreiber bestaat ook de volgende uitdrukking: ‘Dij kouk is zo dreug as Sunterkloas zien kont.’

Sinterklaas op school, Oosterpoort, Groningen, 1960 (foto: Hans Zant)
---
Om dit verhaal op een nette en vrolijke manier af te sluiten, was ik op zoek naar een fatsoenlijk Gronings liedje. Dat bleek een moeilijker opdracht dan ik in eerste instantie had gedacht. Op het laatst heb ik het maar opgegeven, dus hier is nog één (ook niet geheel beschaafd) Gronings liedje: 

Sunterkloas, dij haailege man,
trekt zien beste stappers an,
Komt der mit van Amsterdam,
van Amsterdam noar Spanje,
appeltjes van Oraanje,
neuten van muskoaten,
smit e over stroaten,
lutje kinder kriegen wat
groten kriegen n schop veur t gat.

Wat zijn uw herinneringen, of die van uw (groot)ouders aan Sunterkloas? En kent u nog meer Groningse liedjes? 

Aan al mijn lezers alvast een fijne 5 december toegewenst!

Bronnen
De verhalen van Groningen. ''Vergeten Sinterklaasliedjes van Groningse dichters.'' http://www.deverhalenvangroningen.nl/alle-verhalen/vergeten-sinterklaasliedjes-van-groningse-dichters
Dijken, van, A. en F. Schreiber. Midwintertied: n Bouk vol verhoalen en informoatsie over feesten en tied van Suntermeerten (11 november) tot Lichtmis (2 feberwoarie). Bedum: de Haan, 2012.
Landmerken. ''Oldenzijl/Oosternieland.'' http://www.landmerken.nl/locaties/oldenzijl-oosternieland/het-verhaal-van-oldenzijl-oosternieland/
Schreiber, F. Groningse volksgebruiken het hele jaar rond. Ede: Verba, 2005.

zondag 22 november 2015

Van Lauwerszee tot Dollard tou, deel 3: van Hornhuizen naar Broek


In dit gedeelte van mijn tocht langs de Groninger kustlijn fiets ik van het dorpje Hornhuizen naar het gehucht Broek. Ik doe dan zes naast elkaar gelegen plaatsjes aan: Hornhuizen, Kruisweg, Kloosterburen, Molenrij, Kleine Huisjes en Broek. Over elk dorpje heb ik een klein verhaaltje geschreven. 


Op pad!


De kerktoren van Hornhuizen

In Hornhuizen was ik al eens eerder. Een aantal jaren terug was ik met mijn moeder en oma op een mini-fietsvakantie in Noord-Groningen en toen verbleven we in Hornhuizen. Het dorpje heeft me nooit geheel losgelaten. Ten eerste vanwege de mooie accommodatie waarin we verbleven, zo prachtig gelegen in deze weidse Groningse uithoek, en ten tweede vanwege een element dat tevens ook de bekendste eigenschap van het dorpje Hornhuizen is: de kerktoren. 

De huidige toren stamt uit de veertiende eeuw. In 1814 stortte het bovenste gedeelte in en kwam er een zogenaamde ‘lantaarn’ voor in de plaats – dit is een koepeltje. Een tijdje later kreeg Hornhuizen de torenklok van Ranum. Vanuit het koepeltje kunnen bezoekers nog altijd van het uitzicht genieten: in de verte strekt het Wad zich uit, en op heldere dagen is zelfs Schiermonnikoog te zien. 

Hornhuizen.

De kerktoren is altijd van verre te zien en bijzonder herkenbaar, want die is felgeel geverfd. Dit wordt ook wel ‘Grunnegs gold’ wordt genoemd: hardgeel dat voor bladgoud door moet gaan. Dat is niet voor niets: ooit deed de toren namelijk dienst als vuurtoren. Bovenin de toren heb je zoals gezegd een fantastisch uitzicht over de Waddenzee. Die zee kon erg verraderlijk zijn; niet zelden liepen schepen vast of vergingen in de woeste golven. Alleen zeelui uit de buurt, die de Waddenzee precies kenden, wisten waar de geulen liepen. Daarom was de vuurtoren erg belangrijk om de weg te wijzen. 

Voor er van die grote vuurtorenlampen waren, werden open vuren aangestoken om het scheepsverkeer de weg te wijzen. Vaak diende de kerktoren als zo’n toren waar het vuur op aan werd gestoken. Niet verwonderlijk dus dat er af en toe zo’n kerktoren afbrandde. De toren van Hornhuizen werd in 1247 verwoest door een hevige brand. Of deze ontstond door zo’n vuurtorenbrandje, is niet geheel zeker – maar wel waarschijnlijk. 

Bron: Landmerken. ''Hornhuizen.'' Geraadpleegd 03-11-2015. http://www.landmerken.nl/locaties/hornhuizen/het-verhaal-van-hornhuizen/

De kerktoren van Hornhuizen.


Het kruispunt van Kruisweg

Het volgende dorp is Kruisweg. Dat bestaat uit een kruispunt, een stel krielkippen dat over straat scharrelt en, als een fata morgana, een supermarktje. Ik heb al een tijdje dorst dus race ik naar binnen. Er is één kassa open, er is één medewerker en er één andere klant. Hij koopt een kratje bier en ik een doosje met druiven. We knikken vriendelijk naar elkaar. Daarna gaan we ieder ons weg. Hij in zijn afgeragde Golf, ik op mijn afgeragde Batavus. 

Ik ken Kruisweg eigenlijk helemaal niet, dus maak ik even een rondje. Dit dorpje is pas in de negentiende eeuw ontstaan, om woonruimte te bieden aan de polderwerkers. Er staan nu zo’n 150 huisjes. Waar de naam ‘Kruisweg’ op slaat is natuurlijk niet erg moeilijk te achterhalen: het dorpje is ontstaan op een kruispunt van de weg van Kloosterburen naar Hornhuizen en de weg van Leens naar de kust. Overigens heette Kruisweg eerst Uilennest; het was genoemd naar één van de grote boerderijen in de buurt. Om één of andere reden had deze naam volgens de gemeenteraad van de voormalige gemeente Kloosterburen een negatieve bijklank. Daarom werd in 1923 gekozen voor de huidige naam. 

Bron: van der Ploeg, P. Doorlopen van Kruisweg 1850-2010. Groningen, de Marne, 2011.

Carnaval in Kloosterburen

Vervolgens kom ik aan in Kloosterburen, waar ik maar weinig van weet, behalve dan dat het elk jaar een carnavalsoptocht kent. Dat weet ik, omdat Kloosterburen al jaar en dag met (mijn) Ter Apel concurreert om de eervolle titel van wie het grootste carnavalsfeest van het Noorden heeft. Dat is een bijzonder gevoelige kwestie. Veel concurrentie hebben Kloosterburen en Ter Apel niet: het zijn namelijk de enige dorpen in Groningen met een eigen carnavalsvereniging (eigenlijk hoor ik als Troapeler hierbij wel trots te vermelden dat Ter Apel er zelfs twee heeft). 

Enfin, deze carnavaleske activiteiten in Kloosterburen duiden natuurlijk op katholicisme. Dat is wel een beetje vreemd, want het overgrote deel van het Hogeland is hervormd. Aan de andere kant is het ook niet zo vreemd, want de naam ‘Kloosterburen’ verwijst al naar een katholieke geschiedenis. Vroeger hebben hier namelijk twee kloosters gestaan: Oldeklooster (rond 1175) en Nijenklooster (1204), die beide toebehoorden tot de Premonstratenzers. Die zijn er helaas niet meer (in Ter Apel hebben we nog wel een middeleeuws klooster) (maar dat terzijde).

Nee maar in alle eerlijkheid – ik vind Kloosterburen een uiterst charmant dorpje. Alles straalt knusheid uit. Ik zou graag nog eens carnaval willen meemaken in het Kronkeldörp (de naam van Kloosterburen in carnavalstijd)!   

Kloosterburen in 1905. Links de katholieke kerk. (foto: Hans Zant)


Geen molens in Molenrij

In het volgende dorpje, Molenrij, zit een jongetje te vissen aan een kanaal. Hij staart me ongegeneerd aan terwijl ik een rondje loop. Het kanaal waar hij zich zo geduldig bevindt, heet de Molenrijgstermaar. Er is een klein haventje en die is goed te bereiken voor boten; er liggen dan ook verschillende mooie vaartuigen. De huizen zijn redelijk statig; dit geeft Molenrij een enigszins chique uitstraling. 

Onder het aloude Groningse motto ‘waarom lange woorden gebruiken als het kort kan’, wordt Molenrij in het Groningen simpelweg ‘Rieg’ genoemd. Het woord ‘rij’ of ‘rijge’ duidt op een rij huizen, en dus niet op een rij molens. Toch is Molenrij ontstaan rond drie molens die hier hebben gestaan. Verwarrend! In principe betekent Molenrij dus ‘een rij huizen rondom molens’. Of zoiets. 
Hoe dan ook, van de molens is er geen over. De eerste werd gebouwd in 1543 en de laatste brandde in 1955 af. In het begin van de jaren negentig is er geprobeerd enkele van de molens te herbouwen, maar helaas waren de fondsen niet toereikend.

Leuk feitje: vroeger stond hier nog een mosterdfabriek waar Marne-mosterd werd geproduceerd (je weet wel, die bekende mosterd die in alle supermarkten te verkrijgen is). 

Het haventje van Molenrij.


De Grote Boerderijen en Kleine Huisjes van Kleine Huisjes

Kleine Huisjes, of Lutje Hoeskes, is ontstaan omdat er huisvesting moest komen voor de polderwerkers in de negentiende eeuw. Kleine Huisjes doet zijn naam eer aan want er staat heel veel kleine huisjes. 

Feddemaweg, Kleine Huisjes, 1970. (foto: Hans Zant)

Er zijn echter wel enkele oudere en grotere boerderijen nabij Kleine Huisjes. Oud Bokum en Nieuw Bocum zijn twee van zulke boerderijen. In het verleden heeft op de plek van deze boerderijen zelfs een steenhuis (voorloper van een borg) gestaan, met de naam Bokema. De laatste vermelding hiervan is al in 1615. Het steenhuis maakte plaats voor een boerderij, maar die was geen lang leven beschoren. In 1717 verdween de boerderij in de golven van de Kerstvloed. Nadien werd de dijk iets ten zuiden weer opgebouwd, en kwam de boerderij Bocum dus ook zuidelijker te liggen. Toch is de plek van het oude steenhuis nog duidelijk te zien in het landschap: het perceel steekt boven de omliggende weilanden uit. Boerderij Bocum werd in 1819 gesplitst in de reeds bestaande boerderij Oud Bokum en de nieuwe boerderij Nieuw Bocum. De boerderij en bijschuur van Oud Bocum hebben de status van rijksmonument.

Niet ver van Bokum ligt de Ikemaheerd. Dit is nog zo’n oude boerderij. Deze behoorde tot 1594 toe aan het eerder genoemde Oldenklooster (bij Kloosterburen). Boerderijen die toebehoorden tot kloosters werden ‘voorwerken’ genoemd en zorgden voor het nodige eten. Na de Reductie van Groningen verloor de boerderij deze functie. Ook de Ikemaheerd heeft de Kerstvloed niet overleefd. In 1717 verdronken alle bewoners. De boerderij werd ten zuiden van de nieuwe dijk heropgebouwd, en in 1865 weer afgebroken – om 22 jaar later iets oostelijker weer te worden herbouwd.

Bron: Beukema, G.F. ''Nieuw Bocum", "Oud Bokum" en "Ikemaheerd". In: Gedenkboek Nijverheid 1991. Deel 2: Boerderijen in de Marne en hun bewoners. Leens: Vereniging ter Bevordering Landbouw en Nijverheid, 1991.

Foto van een schilderij dat de wederopbouw van Oud Bocum afbeeldt, na de verwoesting in 1717. (beeldbank.nl)


Bedwelmd in Broek

In het gehucht Broek kom ik voor een reeks verleidingen te staan. Dat is onverwacht, want Broek is maar heel klein (63 inwoners), dus dan zou je niet denken dat ik daar drie keer op de rem moet trappen omdat mijn aandacht getrokken wordt door iets bekoorlijks. Toch gebeurt dat wel.  

De eerste stop is tussen Kleine Huisjes en Broek. Daar word ik verrast door een veld vol lathyrus (pronkerwten) in allerlei kleuren. Het is een haast feeëriek gezicht. Even overweeg ik me in het veld te werpen, maar dat is natuurlijk wel een beetje raar. Bovendien zwermen er enorm veel wespen rond. De heerlijke geur die de bloemen verspreiden – en die mijn kant op wordt geblazen door de aantrekkende wind – zorgt ervoor dat ik bedwelmd verder fiets. 

Allemaal pronkerwten!


Verderop, in Broek zelf, verkoopt iemand verse tuinbonen die je zelf nog uit de megaboon moet halen, weet je wel. Even overweeg ik wat mee te nemen, maar mijn tas zit al zo vol en ik moet nog een eind fietsen. Spijtig fiets ik door. 

Ik ben nog niet goed en wel onderweg of ik zie weer iets waar ik niet zomaar langs kan fietsen. Het is een zorgboerderij met een ambachtelijke kaasmakerij en boerderijwinkel. Hier wordt op authentieke wijze kaas gemaakt van geitenmelk. Ik houd van kaas. De kazen die hier gemaakt worden hebben duidelijk een element van ‘Wadden’ in zich: zo zijn er bijvoorbeeld soorten met zeewier en zeekraal te vinden! Jummie… 

Oude Dijksterweg, Broek. (foto: Hans Zant)


------
En zo ben ik, al kaas-etend, bij het eindpunt van deze aflevering gekomen. Volgende keer zal ik in Pieterburen arriveren, en dat belooft natuurlijk ook een bijzonder verhaal te worden.