woensdag 28 augustus 2013

Onderwierum, deel II

Het is een zonovergoten dinsdagochtend. Ik stap de bus uit in wat ik één van de mooiste dorpen van Noord-Groningen vind: Onderdendam. Dit is niet de eerste keer dat ik hier rondwandel, maar de prachtige huizen en kleurrijke tuinen maken nog steeds indruk. Er dobberen wat bootjes op het kalme water en een aantal fietsers genieten van de omgeving en het weer. Het is echter niet de sereniteit van Onderdendam wat mij hiernaar toe doet komen. Ik kreeg ongeveer een week terug een leuke reactie van lezers op het artikel dat ik voor de Ommelander Courant over de verdwenen dorpen Westerdijkshorn en Onderwierum heb geschreven. Zij brachten mij op de hoogte van het feit dat er in de hervormde kerk van Onderdendam een aantal belangrijke spullen uit de verdwenen kerk te Onderwierum zijn ondergebracht toen deze werd gesloopt, en of ik het misschien leuk zou vinden om deze te komen bekijken. Daar hoefde ik uiteraard niet twee keer over na te denken.


Meneer W.G. Veenland en zijn dochter staan mij rond half elf op te wachten bij de kerk in Onderdendam. Meneer Veenland weet ontzettend veel over de geschiedenis van de omgeving en heeft een passie voor deze kerk. Het is dan ook echt een plaatje: simpel, maar licht en netjes. De witte muren en grote ramen geven de kerk een frisse uitkijk. Dat is niet altijd zo geweest. ‘‘Wij kwamen hier begin jaren zeventig wonen. De kerk was toen hevig verwaarloosd. De vloer was verzakt, de banken afgebladderd en alles viel haast van ellende uit elkaar. Gelukkig kwamen er meer nieuwe families in de buurt wonen die een restauratie van de kerk op touw wilden zetten. Dit gebeurde in 1972.’’           



Er wordt nog elke week een dienst gehouden in de kerk. ‘‘De kerk van Onderwierum werd gesloopt toen deze kerk net stond, in 1841. Men moest toen van Onderwierum naar Onderdendam lopen om een dienst bij te wonen, in plaats van andersom. Maar de belangrijkste spullen hebben ze meegenomen naar deze kerk, kijk maar.’’ Meneer Veenland wijst op twee oude grafzerken, die kunstig in de muur zijn gemetseld. ‘‘Dit waren de twee oudste grafzerken van Onderwierum, beide van predikantsvrouwen. De één stamt uit 1642, de ander uit 1677.’’ Ze zijn goed opgeknapt en duidelijk leesbaar. Beide vrouwen waren volgens de zerken ‘zeer christelijk’ overleden. Verder staat er pontificaal in het midden een houten avondmaalstafel uit 1806 en hangt er aan de muur een sleutel van indrukwekkende afmetingen, allebei van de kerk te Onderwierum. Maar de grote blikvanger is – in ieder geval voor mij – toch echt het mooie doopbekken uit 1651 die twee eeuwen later na zijn fabricatie van Onderwierum naar Onderdendam is gesleurd. Ik vind het geweldig dat deze spullen bewaard zijn gebleven. Het maakt alles veel echter; Onderwierum lijkt dichterbij.





Meneer Veenland en zijn dochter geven mij een verdere rondleiding door de kerk. We lopen de trap op. Het orgel komt uit 1840, en is in 1997 gerestaureerd. Het orgel kent ivoren toetsen. De dochter van meneer Veenland speelt ongeveer eens in de zeven weken. Ze neemt plaats en speelt een prachtig stuk. Ik vind het heel bijzonder. Als kind waste ze als vakantiebaantje de ramen van deze kerk, en jaren later is de betrokkenheid nog niet minder. Na dit muzikale intermezzo nemen we plaats op de kerkbankjes en drinken een kop koffie. Meneer Veenland tovert een tekeningetje in een lijstje tevoorschijn. Het is een afbeelding van de kerk van Onderwierum. Volgens het tekeningetje moet het een redelijk klein en simpel, romaans gebouwtje zijn geweest. ‘‘Ik heb de originele tekening voor het eerst zien hangen in het klooster van Ter Apel. Ken je dat?’’ Mijn mond valt open. Ik heb nooit geweten dat er een verwijzing naar Onderwierum hangt in het klooster dat ik zo goed ken. Ik ben in Ter Apel opgegroeid. Ik moet lachen om deze vreemde maar tegelijkertijd bijzondere gewaarwording. Het cirkeltje is rond.



zaterdag 17 augustus 2013

De Koloniën van Weldadigheid

Hoewel de eerste socialistische partijen in Nederland pas in de tweede helft van de 19e eeuw ontstonden, bestonden socialistische ideeën al veel langer. Na de industriële revolutie kwam er steeds meer focus te liggen op het feit dat arbeiders dezelfde rechten verdienden als de grootgrondbezitters en fabriekseigenaren. In het begin was het, vreemd genoeg misschien, vooral het rijkere deel van de bevolking dat zich met deze sociale kwestie bezig hield. Zij verdiepten zich in armoedebestrijding en ontwikkelden hun eigen ideeën met betrekking tot het grote verschil tussen arm en rijk in ons land.

Één zo’n iemand was Johannes van den Bosch. Hij was als succesvol generaal teruggekeerd uit Oost-Indië en vastbesloten zich nu te storten op het armoedeprobleem in Nederland. Naast de mislukte oogsten van 1816 en 1817 had Napoleon had ons land in een armzalige staat achtergelaten, waardoor in de steden ongeveer 50% van de mensen onder de armoedegrens leefde. De steden vielen ten prooi aan grootschalige verpaupering. De sociaal bevlogen van den Bosch had grootste ideeën voor ogen. Hij geloofde, zoals een goed socialist betaamt, in de maakbaarheid van de samenleving en het belang van arbeid en moreel gezond gedrag. En hij ontwikkelde het toppunt daarvan: de Maatschappij van Weldadigheid.

Hij wist een sponsoring van 40.000 gulden per jaar bijeen te krijgen, waarmee hij zijn ambitieuze plan kon verwezenlijken: verpauperde stedelingen een nieuwe basis van bestaan aan te bieden in zogenaamde landbouwkoloniën, waarna men weer kansrijk kon terugkeren in de normale maatschappij. Hij kocht in 1818 een aantal stukken woeste zandgrond in Drenthe die tot landbouwgrond moesten worden gemaakt. Er werden in rap tempo enorm veel koloniehuisjes gebouwd aan kaarsrechte wegen, ieders voorzien van een perceeltje grond. Zo ontstonden de koloniën Frederiksoord, Wilhelminaoord en Willemsoord.




                    Johannes van den Bosch              

Arme gezinnen konden op vrijwillige basis naar deze koloniën vertrekken. Mannen moesten werken in de landbouw, vrouwen en kinderen verrichtten huisnijverheid zoals spinnen en weven. Deze koloniën waren een samenleving op zich, en hadden haast een eigen cultuur. Overal schemerde echter het socialistische gedachtegoed doorheen. Zo had iedereen in de koloniën recht op gezondheidszorg. Voor 1 cent per week namen zij deel aan het gezamenlijke ziekenfonds. Daarnaast was onderwijs voor iedereen erg belangrijk. Avondonderwijs en basisonderwijs was verplicht, en er werden tuin- en bosbouwscholen opgericht. Er kwam ook plaats voor ouderenzorg, in zogenaamde rusthuizen. Bovendien werd liederlijk gedrag niet geaccepteerd. Zelfs de socialistische afkeer van alcohol vond haar weerslag. Dit was te zien in het feit dat de koloniën een eigen munteenheid kregen; met het koloniegeld kon alles worden gekocht in de koloniewinkels behalve sterke drank.






Schoolgaande koloniekinderen

Certificaat voor een schoolmeisje: haar taalbeheersing, vlijt en gedrag waren uitmuntend

Verderop in Drenthe vind je de strafkolonies, zoals in Veenhuizen. Deze waren heel anders dan de vrije koloniën. Hier werden landlopers en bedelaars, maar ook weeskinderen opgesloten en aan het werk gezet. Daarnaast kwam het niet zelden voor dat de vrije kolonisten, die flauw waren van al het morele ethische gedrag in de vrije koloniën en besloten naar de fles te grijpen of ander ontucht te plegen, ook voor straf hier werden heen gestuurd. Zo zat hier ook een overgrootouder van Philip Freriks als straf voor het feit dat zij haar brood verdiende met lichte zeden.  Enfin, in totaal werden in de vrije koloniën zo’n 1400 gezinnen opgevangen.                                                                                 

Helaas had ten Bosch er te weinig rekening mee gehouden dat de stedelingen niet goed wisten hoe zij overweg moesten met al dat landbouwmaterieel en ongeveer een eeuw na haar oprichting zag de Maatschappij zich gedwongen grote stukken koloniegrond te verkopen om hun schulden te kunnen betalen. De Maatschappij van Weldadigheid is nu een stichting geworden, die 1400 hectare cultuur- en natuurgrond beheert. Overal zie je nog de mooie koloniehuisjes, koloniebossen, koloniekerkjes en koloniebegraafplaatsen. Ook is er een klein museumpje gevestigd in Frederiksoord, genaamd de Koloniehof. En daar ging ik vandaag met mijn ouders naar toe.








Het museum is niet erg groot en bestaat uit een aantal kleine gebouwtjes. Wel is het erg charmant. Een expositie en een film die doorlopend afgedraaid wordt nemen je mee door het leven in de kolonies, verder is er nog een daadwerkelijk koloniehuisje en een aantal akkertjes te bezichtigen. In de koffiekamer kun je van een kolonieturf genieten en in het museumwinkeltje zijn genoeg leuke souvenirs en boeken over de Maatschappij van Weldadigheid te vinden. Het meest bijzondere is misschien wel het schattige witte huisje dat zich ook op het terrein bevindt. Hier zijn allerlei leuke geweven en geknutselde artikeltjes te koop die zijn gemaakt door verstandelijk gehandicapten als dagbesteding. Ik koop een mooi kaartje en een vilten uiltje als sleutelhanger. Het sociale idee van de koloniën bestaat nog steeds, maar aangepast en modern - in de vorm van dagbesteding om een functionele en waardige plek in de maatschappij te verkrijgen.


woensdag 14 augustus 2013

De verdwenen dorpen Westerdijkshorn en Onderwierum

Macarius Lunseman had het niet gemakkelijk. Als eerste hervormde predikant van Westerdijkshorn moest hij leven van de opbrengst van de kerk en de goederen die het bezat. Helaas waren deze inkomsten niet genoeg om van te leven. Om wat meer te verdienen werd er in 1604 besloten dat Lunseman ook dominee mocht worden van het buurdorp Onderwierum. Deze taak viel Lunseman te zwaar, waardoor hij in 1618 werd ontslagen uit zijn ambt. Twee jaar later overleed hij.                           

Ruim 393 jaar  later is er veel veranderd. Westerdijkshorn en Onderwierum bestaan nog steeds, maar zijn tot gehuchten verworden. Westerdijkshorn behoort tot Bedum, Onderwierum tot Onderdendam. Er staan nog slechts een paar huizen verspreid in de weilanden, en de kerken zijn verdwenen. Wat is er gebeurd met deze dorpen, waarom bestaan ze niet meer? En is er nog iets over van die verloren tijd? Ik besluit dat de enige manier om daar achter te komen is om er heen te gaan. In Bedum leen ik een fiets en een gids in de vorm van Everhard en rijd richting Westerdijkshorn. 



Het kerspel Dijckshorne werd in de 13e of 14e eeuw gesticht. Een kerspel was de kleinste politieke eenheid waarbij de kerk het centrale punt was. De kerk stond op een opgeworpen wierde aan de zuidkant van het dorp. Hier is helaas geen enkele afbeelding van bewaard gebleven. Op het kerkhof werd in de 15e eeuw een vrijstaande klokkentoren gebouwd. De toren is meerdere malen van ellende in elkaar gestort en ontelbare keren gerenoveerd, maar hij staat nog steeds. In de toren hangt een klok die stamt uit 1658. De kerk zelf is in 1802 afgebroken, waardoor het schaarse aantal inwoners zich over de kleine boerenweggetjes richting Onderwierum moesten slepen om de dienst bij te wonen.



Wanneer ik in de stromende regen tussen de weilanden door richting Westerdijkshorn slinger, doemt de toren al op. Helaas – en geheel in stijl met de geschiedenis van de toren – blijkt het te worden gerenoveerd en staat het verpakt in plastic en steigers. Zelfs het kerkhofje mag niet betreden worden in verband met de werkzaamheden. Het is een vreemd gezicht, zo’n hoge statige toren, midden in de landerijen. We blijven een tijdje schuilen onder een boom en als de bui voorbij is, rijden we verder. Er staan in Westerdijkshorn nog een redelijk paar huizen langs het weggetje, de één nog mooier dan de ander. Dan houdt het opeens op en is er niets meer. Om mij heen het mooie, platte groene land, en daarboven een schilderachtige lucht. Nergens zie je de lucht zo goed als in Groningen. Helaas ondervind je ook nergens zo’n harde tegenwind als in Groningen. Hoe je ook fietst, je hebt altijd wind tegen.


 

Foto van de toren van Westerdijkshorn, via nlwandel.nl

Onderwierum is wat moeilijker te vinden. Er staat hier en daar een boerderij, verder overheerst vooral de leegte. Toch staat er opeens een roodwit bordje dat aanwijst dat we bijna bij de begraafplaats van Onderwierum zijn. Ik kijk om mij heen maar zie niets. Geen cluster van huizen, geen wierden, niets. Het bordje wijst richting een weiland met wat bossen. We zetten de fiets neer en baggeren door het gras. We passeren een vriendelijke, loslopende pony. Dan opeens gaat het graspad over in een bruggetje, waarna je opeens midden in het bosje staat. We lopen door een hekje en opeens ligt daar voor ons een kleine wierde. Alleen deze verhoging mocht blijven; de rest van de wierde is na het teloor gaan van het dorp afgegraven. 



















Onleesbare grafstenen, uitsluitend uit 18e en 19e eeuw liggen in een ietwat vreemde volgorde verspreid over het gras. In het midden is niets. Hier stond het kerkje dat in 1840 is afgebroken. Een informatief A4’tje in een plastic mapje ligt onder een kei op een verweerd bankje. Er heerst een vredige rust. De zon breekt door en droogt het gras. Op de grafzerken staan de meest prachtige (familie)wapens afgebeeld, waarbij, vreemd genoeg, veel paarden voorkomen. Het is moeilijk te geloven dat hier eens genoeg mensen woonden om een kerkje te vullen. Ik denk aan Macarius Lunseman, die met zijn kraag omhoog en bijbel onder de arm het hele stuk moest lopen van Westerdijkshorn naar Onderwierum, door de regen en de snijdende wind. Het moet een strijd geweest zijn.



Westerdijkshorn en Onderwierum zijn slechts twee voorbeelden van verdwenen dorpen in Groningen. Hoewel de meeste dorpen in onze provincie zijn verdwenen door overstromingen, behoren deze twee tot een andere categorie. Dit zijn de dorpen die vanaf hun stichting al weinig tekenen van levensvatbaarheid toonden. Vanaf de Middeleeuwen was er meestal al sprake van achteruitgang en leegloop. Het kerkje werd te weinig bezocht om te kunnen worden onderhouden en werd als gevolg gesloopt, waarna ook de wierde werd afgegraven om de vruchtbare grond elders te gebruiken.                   

Het is geheel opgeklaard en zonnig wanneer we Onderwierum weer verlaten. Terug op de fiets kijk ik nog eenmaal om, naar het verborgen kerkhofje. Er is niets te zien, geen enkel teken dat daar in de bosjes op het weiland zo’n treurige geschiedenis van een verdwenen nederzetting schuilgaat. Er is alleen maar wind.