zondag 29 maart 2015

''Ons Poaske'': het vieren van Pasen in het Groningerland

Met Pasen vieren christenen de wederopstanding van Jezus. Eigenlijk is dit een christelijke vervanging voor een veel ouder, heidens feest: het voorjaarsfeest ter ere van Ostara, de Germaanse godin van het licht. Dit is nog te zien in de Engelse en de Duitse benaming voor Pasen (respectievelijk ‘Easter’ en ‘Ostern’). Men vierde dat de winter voorbij was. Van dit heidense paasfeest zijn bijvoorbeeld de paasvuren en het eten van eieren overgebleven.

Voorafgaand aan Pasen vindt de ‘de Goede Week’ plaats, met onder meer Palmpasen en Goede Vrijdag. Deze feestdagen werden vroeger in Groningen ook gevierd, al vindt dat nu steeds minder tot niet meer plaats. Elk land, elke regio, elk volk kent zijn eigen tradities en gebruiken wat betreft feestdagen. Dit wordt folklore genoemd: een expressieve vorm van de eigen cultuur. Dit is overal weer anders. Zelfs binnen de provincie Groningen verschillen de volksgebruiken nog weelderig. Toch heb ik geprobeerd overeenkomsten te zoeken om over de Groninger volksgebruiken rondom Pasen te kunnen schrijven. De meeste gebruiken bestaan al niet meer, een aantal nog op enkele plekken, en een handjevol zijn tot op vandaag de dag in gebruik. Laten we afspreken 'onze' tradities in ere te houden!

Paasvuur in Ter Apel, Westerwolde

Palmpasen

Palmpasen (ook wel Palmzondag genoemd) is de zondag voor Pasen. Het is, in de christelijke traditie, de laatste dag van de vastentijd. Op die dag, zo gaat het verhaal, arriveerde Jezus in Jeruzalem en werd hij feestelijk binnengehaald en toegewuifd met palmtakken.

In Groningen liepen kinderen dan met een palmstok. De palmpasenstok bestaat uit twee stokken in de vorm van een kruis en wordt met Palmpasen gemaakt. De componenten van de palmstok hadden allen een symbolische betekenis. Het kruis staat natuurlijk symbool voor het kruis waarop Jezus stierf. Het is versierd met palmtakken, die symbool staan voor de intocht in Jeruzalem. In Groningen zijn dit vaak buxustakken. De krans (soms ook vervangen door een kroon) staat symbool voor het Koninklijke van Jezus. Bovenop de stok zit een haantje van brood, zoals het brood dat Jezus brak en verdeelde bij het laatste avondmaal (Witte Donderdag). Verder wordt de stok versierd met krentjes, eieren en snoepjes.

k Loop mit mien paalmpoaske tak, t is nait swoar, t gait mit gemak,
bovenien vandaig n hoan, loat mie nou mor wieder goan.
Oet zied, oet zied, tou mensen oet zied,
oet zied, oed ziet, roupen ale kiender blied,
zai lopen en zingen en droagen heur tak,
zai lopen en droagen heur kruus met gemak,
zai lopen en zingen en droagen heur tak,
zai lopen en droagen heur kruus met gemak.

Goede Vrijdag

Op Goede Vrijdag herdenken christenen de kruisiging en dood van Jezus. Voor kinderen in de provincie Groningen was het vooral een reden om er een feestelijk dagje van te maken. Zij zongen:

Ons Poaske, ons Poaske en dij komt aan;
Wie hupplen en springen d’r vroolek op aan,
Zet hier ’n stoul, zet doar ’n stoul,
Op ieder stoul ’n kussen,
En is dat kussen nait dik genog, 
Dan bak er ’n pannekouk tusschen;
Och, vrouw, loat ons nait langer stoan,
Wie mouten een deurtje wieder goan.

Vroeger was het voor kinderen in Groningen gebruikelijk om op Goede Vrijdag langs de deuren te gaan. Zij zongen dan bovenstaand versje, en kregen iets te eten. Dit was vaak een pannenkoek of een ei. De kinderen begeleidden zichzelf op de rommelpot, een potje of kommetje bespannen met een varkensblaas, waar zij met een stuk riet overheen bewogen. Het versje kent verschillende varianten, vaak afhankelijk van dorp of regio. Ook is er een gekerstende versie, die gaat over de duivel die verslagen is door de komst van Jezus. Er bestaat zelfs een schunnige variant en die gaat als volgt:

Ons Poaske, ons Poaske, dij komt an,
wie huppen en springen en vrijen der op an,
van vrijen, van vrijen is vrijen genoeg
en zingen de Engelkes smörns zo vroeg.

Op het Hogeland verzamelden de kinderen zich op de ochtend van Goede Vrijdag bij de school van het dorp. Daarna begonnen ze aan hun rondgang langs de deuren. Degene die als eerste aanwezig was, werd het ‘poaskai’ genoemd. Hij mocht voorop lopen. Degene die als laatste op kwam dagen, was ‘aaskejong’ of ‘aaskepoester’. De langslaper kreeg een zak as op zijn rug, waar met groene takken op werd geslagen zodat er aswolken vrijkwamen. Tijdens de optocht zongen de kinderen:

Aaskepoester en Poaskaai bin opstoan,
maggen wel weer noa ber tou goan,
t is mien aai, t blift mien aai,
t is mien golden poaskaai.

Toch was het dragen van deze ‘aaskepuut’ geen straf en werd het zelfs een begeerde rol; want het geld wat tijdens de optocht werd opgehaald, was voor een groot deel bestemd voor de laatkomer. Dit gebruik kent waarschijnlijk een heidense, oud-Germaanse achtergrond: het ‘aaskejong’ of  de ‘aaskepoester’ was een personificatie van de boze wintergeest, die met Pasen verdreven werd.

Maar ook hier zijn vele variaties op. In elk dorp werd de traditie van de langslaper net iets anders gevierd. In Loppersum werd de laatkomer op een plank gezet en door het dorp gedragen, en in Godlinze moest hij geblinddoekt op een zak as slaan die aan een boom hing. In Heveskes, een dorp dat nu al niet meer bestaat (zie mijn blog van 29 december 2014), ging het er nog weer heel anders aan toe. Daar verzamelden de kinderen zich niet bij school, maar bij een witte paal die ergens te midden van een kruispunt stond. Bij aankomst sloegen de kinderen dan met een stok tegen die paal aan en sprongen eromheen. De eerste die aanwezig was heette ook ‘poaskai’, maar het laatste kind dat aankwam werd een ‘stinkai’ genoemd. De groep kinderen ging dan in optocht naar de laatste boerderij van Heveskes, waar ‘poaskai’ een ei van de boerin kreeg. ‘Stinkai’ kreeg een bebroed ei naar zijn of haar hoofd geslingerd. Op de terugweg werd het volgende liedje gezongen:

Tudelomtent, tudelomtent,
Vrouw blieft een poaskecent.
Tudelomtent, tudelomtent,
Vrouw blieft een poaskai.

Het slaan tegen een paal komt waarschijnlijk van het ‘heideslaan’. In de vroege middeleeuwen vernielden christenen, in hun poging de Friezen en de Germanen te bekeren, veel onchristelijke objecten. Een bekend voorbeeld hiervan is Bonifatius, die eigenhandig de (door Germanen aanbeden) Donar-eik omhakte. Hier komt waarschijnlijk het slaan tegen een paal vandaan.

De traditie van de luilak speelde zich in Westerwolde pas met Pinksteren af, met iets meer sadisme. Daar werd de langslaper niet alleen met as bekogeld, maar ook met een bos brandnetels geslagen en werden er brandnetels en ‘honnebloumen’ (paardebloemen) in zijn of haar bed gestopt.

Paasfeest

En dan is het eindelijk Pasen! ’s Ochtends verscheen men bij het ontbijt in nieuwe kleren. Voor meisjes was dit bijvoorbeeld een mooi jurkje, voor jongens waren dit schoenen in plaats van klompen. Dit werd ‘poaskepronk’ genoemd. Vóór Pasen was het namelijk te koud voor deze voorjaarskleding. En hoewel het ook met Pasen nog koud kon zijn, gingen die nieuwe kleren sowieso aan! Ook de ‘poaskepronk’ was dus een soort symbool voor het afscheid nemen van de winter.

Het paasontbijt was heel belangrijk. De mensen aan tafel aten dan héél veel eieren, want die at men eigenlijk alleen met Pasen. Eieren waren in de heidense traditie het zinnebeeld van het nieuwe leven; van vruchtbaarheid. Christenen namen het ei over, omdat ze in de ovale vorm het graf van Jezus zagen, vanwaar hij weer is opgestaan. Hoe dan ook, er kwam een enorme kom met eieren op tafel, waar de mannen van het gezin ieders wel zes van opaten.  Het werd dan haast een wedstrijd wie er het meeste op kon. Niet voor niets komt daar het volgende, prachtige Groningse spreekwoord vandaan: ‘‘Hai het t zo druk as hounder veur Poaske’’ [Hij heeft het zo druk als kippen voor Pasen]. Toch moet het wel gezegd worden dat dit vooral op het platteland plaatsvond, waar mensen zelf kippen hadden. In de Stad was het natuurlijk een ander verhaal. Met name tijdens de crisis was een doosje eieren een bijzonderheid. Men spaarde het hele jaar zegels bij de kruidenier en kreeg er met Pasen dan een doosje eieren voor. 

Eten was, en is nog steeds, belangrijk met Pasen. Hoewel Palmpasen officieel de laatste vastendag is, wordt dit pas echt gevierd met Pasen. Kinderen kregen aan het begin van de vastenperiode hun eigen vastentrommel. Als zij een snoepje kregen, verdween dat in een vastentrommeltje en op zondag mochten ze er dan één uitnemen. De rest moest wachten tot Pasen, na de hoogmis. En wat een feest was het dan, als het trommeltje eindelijk open mocht…

Op Paaszondag kregen de kinderen van het gezin een, vaak door hun moeder gehaakt, netje. Deze was langwerpig met kleine gaatjes en droegen zij om hun nek. Onderin werd een sinaasappel gelegd, een bijzonder stuk fruit in die tijd. De kinderen gingen dan bij hun familie op bezoek en kregen ieders iets lekkers. Er kwamen vooral walnoten en chocolade- en suikereitjes in. 

De walnoten die in het netje zaten, werden ook weer gebruikt bij het noten schieten. Pasen was een tijd waarin veel spelletjes met eieren en noten werden gedaan. Mijn familie speelt bijvoorbeeld nog elk jaar traditiegetrouw een potje noten schieten op Paaszondag. Noten schieten, ook wel riesterken of riegjen genoemd, werd oorspronkelijk gezien als een spel voor volwassenen, maar later nam de jeugd het over. Het wordt vooral nog in de provincie Groningen gespeeld, maar ook in delen van Drenthe en op Terschelling.  
Op een zo vlakke ondergrond wordt een rechte lijn getrokken met een lengte van zo’n drie meter. Dit vond vroeger vaak plaats in de boerenschuur, waarbij soms er een houten plank werd gebruikt als ondergrond. Daarop worden walnoten geplaatst, met een gelijke tussenafstand. Die walnoten worden ingelegd door de deelnemers. Het is de bedoeling de achterste noten, dus die zo ver mogelijk van de werper afliggen, er af te rollen. Dit gebeurt met een glazen kogel. Als een speler inderdaad de achterste noten weet te raken mag hij deze noten oprapen. Als hij noten uit het midden van de rij raakt, zonder ook de achterste te raken, dan moet hij die bijzetten uit zijn voorraad. In de loop van het spel kan de rij noten op de lijn dus steeds korter en langer worden. Degenen die door al zijn noten heen is, is af. Vroeger moest diegene er dan een cent bijleggen. Degene die aan het eind van het potje de meeste noten heeft, is de winnaar. En dat kan er flink fanatiek aan toe gaan… Vandaar het volgende waarschuwende Groningse spreekwoord: ‘‘Je kinnen beder mit neuten schaiten as mit koegels’’ [Je kunt beter met elkaar spelen dan ruzie maken]. 

’s Avonds ging men naar de paasvuren, waarna er geen haast was om naar huis te gaan, want dat zou betekenen dat de mooie Paaszondag ten einde was. Dus zong men het volgende versje:

Op ons Poaske
paast gain hoaske
neuten en aaier
geven genog plezaaier!

Noten schieten! De rij is hier al aanzienlijk korter...

---
Met dank aan dhr. Germs, dhr. Manning, mw. Meijer-Germs, mw. Wagt en mw. Wolters voor het delen van hun herinneringen en verhalen.  

Andere bronnen
Huizinga-Onnekes, E.J. Het menschelijk leven in ’t Groninger land. Assen: van Gorcum & Comp, N.V., 1939.
Ipenburg, P., Groningen: volkskundig leesboek voor lagere scholen. Groningen: P. Noordhoff N.V., 1931.
Schreiber, F. Paasgebruiken in de provincie Groningen en omstreken. Bedum: Profiel, 1990. 

zondag 15 maart 2015

Abt Emo's Groningen

Die ochtend ben ik in Loppersum uit de trein gestapt. Na een kleine tien kilometer fietsen door de weidse weilanden, ben ik bijna in Wittewierum. In de verte tekenen de contouren van een beboste wierde zich af tegen de lage ochtendzon. De heiige lucht zorgt ervoor dat er een mysterieuze sfeer rondom de eenzame wierde hangt. Als ik dichterbij kom zie ik een gracht, een kerktoren, enkele huisjes en een handjevol boerderijen verschijnen. In het dorp Wittewierum wonen ongeveer 60 mensen. Ik zet mijn fiets neer bij één van de hoge, ruisende bomen aan de noordoostelijke kant van de wierde, en loop richting een openstaand smeedijzeren hek. Het is er stil, ik zie of hoor niemand. Voor me zie ik een prachtig kerkje, gelegen op een schitterend, eeuwenoud kerkhof. Het oranje-achtige zonlicht valt door de boomtakken in bundels uiteen op het gras. De grafstenen zijn verzakt, staan schots- en scheef, en zijn versierd met wapens, symbolen en teksten. Ik laat me zakken op het houten picknickbankje dat tussen al deze stille getuigen van de geschiedenis staat. Want geschiedenis heeft Wittewierum wel. Het kleine dorpje kent vele verhalen. Één van die geschiedverhalen is het verhaal van abt Emo, een dertiende-eeuwse geestelijke uit dit gedeelte van Groningen. Vandaag doe ik drie dorpjes in Groningen aan waar Emo zijn voetstappen heeft liggen.

Wittewierum in de verte

Laat ik duidelijk zijn, Emo was een reislustige man en heeft door heel west-Europa voetstappen liggen. Ik schrijf hier echter alleen over drie plaatsjes in Groningen die een rol in Emo’s leven hebben gespeeld: Westeremden, Huizinge en Wittewierum. De geïnteresseerden in ál zijn voetstappen en zijn reis door west-Europa zal ik doorverwijzen naar het prachtige boek Emo’s Reis van D.E.H. de Boer. In dit boek volgt de auteur Emo’s reis naar Rome en reconstrueert op een bijzondere manier het dertiende-eeuwse Europa.  Ook het boek Emo’s Labyrint van Y. Penning is de moeite waard: dit is een historische thriller gebaseerd op Emo’s leven en zijn bijzondere reis.

Terug naar Wittewierum. Ik zit nog steeds op het picknickbankje en staar voor me uit naar de leegte. Het is moeilijk voor te stellen dat hier de eerste Groningse geschiedschrijving vandaan komt. Hier stond namelijk ooit een klooster. Dat klooster heette Bloemhof (Floridus Hortus) en werd aan het begin van de dertiende eeuw gesticht door onze abt Emo. Emo begon destijds ook met het schrijven van een kroniek van de gebeurtenissen in en om het klooster. De gebeurtenissen in de kroniek beginnen in het jaar 1200 en eindigen in 1296. De Kroniek van het klooster Bloemhof te Wittewierum kent in totaal drie auteurs: eerst abt Emo, daarna abt Menko en als laatste een anoniem gebleven abt. Wonder boven wonder heeft deze kroniek de afgelopen acht eeuwen overleefd. Het oudste handschrift is in bezit van de Universiteitsbibliotheek in Groningen. De kroniek is meerdere malen uitgegeven en is gewoon bij de openbare bibliotheek verkrijgbaar. Het vormt een uitmuntende geschiedenisbron en vertelt ons veel over het middeleeuwse Groningen.

Wittewierum

Wittewierum

Ergens onder mijn voeten, in de wierde van Wittewierum, moeten de overblijfselen liggen van abt Emo, de eerste geschiedschrijver van Groningen. Hij werd rond 1170-1175 geboren, ergens in Fivelingo (het noordoostelijke gedeelte van de Ommelanden). Hij stamde uit een hoofdelingengeslacht, een soort Groningse adel. Samen met zijn broer Addo studeerde hij letteren, rechten en theologie in Frankrijk en Engeland. Hij heeft onder meer aan de universiteit van Oxford gestudeerd. Toen ze uiteindelijk terugkeerden in de Ommelanden, vestigden ze zich in het plaatsje Westeremden. Addo werd daar onderwijzer en Emo pastoor.  

Westeremden werd in die tijd ‘Emetha’ genoemd. Dat betekent zoiets als ‘monding van de rivier’. Heel lang geleden stroomde de Fivel daar en was er zelfs een haventje, maar de rivier slibte dicht. In Emo’s tijd werd de haven gedempt. Het woordje ‘wester’ werd ervoor geplakt, om het dorp te onderscheiden van het Oost-Friese Emden (nu in Duitsland). Westeremden is gelegen op een hoge wierde. In de hoofdstraat zijn straatleggers bezig, maar ik mag er met mijn fiets wel langs. De huizen zijn netjes en de straten en tuinen groen. Het is er heerlijk rustig. Tot mijn verbazing kom ik een buurtsuper tegen, maar helaas zijn de medewerkers net begonnen aan hun middagpauze van bijna twee uur. Zo lang kan ik niet wachten. Ik kom bij het kerkje aan, dat aan het Abt Emopad ligt. Ook kwam ik al de Abt Emo-basisschool tegen. De kerk die er nu staat, is niet de kerk waar Emo pastoor was. Dat was hoogstwaarschijnlijk een houten kerkje dat in 1238 in de brand vloog. Daarna is de huidige Andreaskerk gebouwd, in baksteen natuurlijk. Naast de kerk ligt de weem van Westeremden. Een weem was de pastorieboerderij. Het is een prachtig gebouw. Schilder Henk Helmantel besloot het gebouw in de jaren zeventig volledig te restaureren en naar de oude staat terug te brengen. Helmantel woont niet alleen, maar exposeert ook in zijn Weem van Westeremden. Af en toe is het open voor publiek. Vanaf het Abt Emopad gluur ik naar het huis en de tuin, die er beide schitterend bijliggen. Binnenkort ga ik er eens een bezoekje aan brengen, neem ik me voor.

De Weem van Westeremden 

Emo bleef niet lang in Westeremden. Hij vertrok om pastoor te worden in het nabijgelegen Huizinge. Huizinge is één van mijn favoriete dorpjes in de Ommelanden. Ik fiets via een lang pad naar het dorpje, en werd op slag verliefd. Er staan slechts een paar huizen, maar ze zijn erg bijzonder. Ze kleuren van wit naar lichtblauw naar terracotta. De bloemen groeien weelderig, alles is groen. Een oud schooltje doet nu dienst als dorpshuis. Ook is er een soort complex te zien van vier diaconiewoningen, die begin negentiende eeuw gebouwd werden voor weeskinderen en minder gefortuneerde weduwes. Maar het allermooiste is de kerk. Als ik via het weggetje aan kom lopen is er even sprake van gezichtsbedrog: het kerkje lijkt een rond kappelletje te zijn. Dat lijkt zo vanwege de ronde achterkant. De lage, rechthoekige toren staat aan de andere kant. De buitenkant is prachtig versierd, maar ook het interieur is niet mis. Zo is er een vijftiende eeuwse gewelfschildering bewaard gebleven, waar het laatste oordeel wordt afgebeeld. Jezus beslist of mensen naar de hemel of naar de hel gaan. De hel is als de muil van een monster weergegeven. Maria is ook geschilderd, in de vorm van een eenhoorn. Het is zonder meer één van de mooiste romanogotische kerkjes in Groningen. Het gebouw kijkt uit over een grasvlakte, en in de verte zie ik Middelstum. Al dit moois was er nog niet toen Emo hier werkte. Toen stond er nog een houten kerkje. Toch is het huidige gebouw ook al erg oud: het is gebouwd rond 1250. Ik kan iedereen eens aanraden een bezoekje te brengen aan Huizinge. Maar doe het snel, nu het nog is zoals het is. De gebouwen van Huizinge worden bedreigd door de aardbevingen die veroorzaakt worden door de gaswinning. Huizinge vormde het epicentrum voor de zwaarst gemeten aardbeving in Groningen tot nu toe. In 2012 trilde de grond onder Huizinge met een kracht van 3.6 op de schaal van Richter. 

Huizinge

Huizinge

Emo was niet gelukkig in Huizinge. Hij had veel geleerd bij al die prestigieuze universiteiten, maar daar had hij weinig aan als dorpspastoor. Samen met zijn vriend Hendrik, een kerkenbouwer, droomde hij van een eigen klooster. In 1209 bood zich die mogelijkheid aan. Emo had een rijke neef, die ook Emo heette. Emo van Romerswerf, om precies te zijn. Emo van Romerswerf wilde een klooster op zijn land zetten. Hij woonde in de buurt van Krewerd en was een bijzonder moeilijke man, waardoor Hendrik afhaakte. Maar ‘onze’ Emo, zette door. Hij reisde af naar Prémontré, want hij wilde zijn klooster aansluiten bij de Premonstratenzers. De Franse abt zegde toe om als patronaat op te treden. Emo van Romerswerf, de rijke maar soms vervelende neef, was inmiddels overleden. Emo had nu zelf een klooster. 
Het klooster heette het ‘Nijenklooster bij den Damme’. In 1211 schonken de kerkgangers in Wierum (wat nu Wittewierum is) hun houten kerkje aan het klooster. Daar vestigden zich de monniken van Nijenklooster. De nonnen bleven achter. Mannen en vrouwen mochten namelijk niet in één klooster wonen. Dat mannenklooster in Wierum noemde Emo ‘Bloemhof’. De monniken droegen witte pijen, en de naam van het dorpje veranderde daarom in Wittewierum. 

Niet iedereen was blij met de schenking van de kerk van Wierum aan het klooster. De zoon van ene Ernestus Gerlenga was er pastoor, en Ernestus was bang dat zijn zoon zijn baan kwijt zou raken. Hij stapte naar de bisschop van Münster, die de schenking ongedaan wou maken. Abt Emo was diep getroffen door zoveel onrechtvaardigheid van Ernestus en de bisschop. Hij besloot naar Rome te gaan, naar de paus, om daar zijn gelijk te krijgen. Hij reisde te voet, in de winter. Dat was op z’n zachtst gezegd uiterst merkwaardig. Zo’n reis was namelijk niet geheel zonder gevaren; zo moest hij de zware Alpenpas Mont Cenis over, en waren er overal rovende bendes actief. Ik zal er niet verder op ingaan, maar de reis verliep dan ook niet van een leien dakje. Toch kwam Emo in juli 1212 weer aan in Wittewierum, met een brief van paus Innocentius III die hem in het gelijk stelde.  

Helaas miste de brief de overredingskracht om Ernestus, de bisschop en andere tegenstanders er van te overtuigen dan de kerk Emo toebehoort. De kerkpatronen onderhandelen hevig wat te doen. Als de kerk naar het klooster gaat, raakt Ernestus’ zoon zijn baan kwijt. Dus wat gebeurde er? Ernestus’ zoon kreeg een schadevergoeding; een middeleeuwse versie van een werkloosheidsuitkering. Emo is hier niet blij mee. Dit lijkt op simonie: de verkoop van geestelijke ambten. Ondanks zijn bezwaren gaat de deal door en Emo is gedwongen er mee in te stemmen.  

Maar Emo’s geweten bleef de rest van zijn leven aan hem knagen. Simonie… In zijn kroniek probeert hij het goed te praten door te verwijzen naar allerlei uitspraken van andere kerkvaders over dit onderwerp. Maar Emo geloofde dat God alles zag en dat God hem zou straffen. In januari 1219 overstroomden grote delen van Noord-Nederland door de Marcellusvloed, een stormvloed die ruim 35.000 doden ten gevolge had. Emo was ervan overtuigd dat deze ramp zijn schuld was. Hij had de toorn Gods op zich afgeroepen. 


In 1237 overleed hij. Emo wou graag begraven worden in zijn klooster Bloemhof, maar hij wist niet of dat wel zou gebeuren, omdat hij dacht een zondaar te zijn. Maar zijn God was barmhartiger dan hij dacht. Hij werd begraven in de kapittelzaal. 

Onder de volgende kroniek-schrijver, abt Menko, bloeide het klooster op. Bloemhof was, op het St. Bernardusklooster te Aduard na, het grootste in de Ommelanden. Tijdens de Gelderse Oorlogen, aan het begin van de zestiende eeuw, raakte het klooster in verval. In 1514 werd het zelfs in de brand gestoken door een boosaardige hertog. In de jaren erna woonden er nog maar enkele monniken en kwijnde het klooster steeds meer weg. In 1566 werden de restanten ook nog eens in de hens gezet tijdens de Beeldenstorm. Uiteindelijk werd het klooster afgebroken, de stenen verkocht en de gronden verhuurd. Het koorgestoelde en enkele beelden werden naar de Martinikerk in de Stad verplaatst. Er kwam een protestantse kerk voor in de plaats. Die raakte ook weer in verval, en in 1863 verrees de huidige kerk van Wittewierum.

Huidige kerkje van Wittewierum.

Zijn klooster is er misschien niet meer, maar Emo’s ziel waart nog altijd rond in Wittewierum. Tussen die oude grafstenen van lang vergeten mensen, rond het kleine kerkje, en tussen de bomen. Over de plek waar ooit zijn levenswerk stond. En hij fluistert: verloochen nooit uw principes.

Een bankje kijkt uit over de wierde van Wittewierum, waar ooit de kloostergebouwen stonden.


Bronnen
Boer, D., de. Emo’s reis: een historische culturele ontdekkingstocht door Europa in 1212. Leeuwarden: De Friese Pers Boekerij, 2011.
Deijk, A, van. In de voetsporen van Emo en Menko. Bedum: Profiel, 1993.
Penning, Y. De enerverende afloop van Emo’s kloosterstichting. Eerste Abt Emo Lezing, 6 juli 2012.
Steenhuis, A. Stenen en stemmen van Wittewierum. Groningen: SOGK, 2006.

Venekamp, J.H. ‘‘Wittewierum.’’ Schoolmeesterrapport, 1828. Groninger Archieven. http://www.groningerarchieven.nl/bronbewerkingen/schoolmeesterrapporten/w/wittewierum.