Naast het Boterdiep loopt de vrijwel rechte weg van Onderdendam naar Middelstum. Halverwege staat een verkeersbordje dat naar links wijst. Daar loopt één enkel weggetje, dat in de noordelijke richting tussen de weilanden verdwijnt. Er is niets anders te zien dan groen gras, enkele boerderijen en wat koeien. Dit moet de weg naar Stitswerd zijn. Stitswerd ligt dus niet zoals Onderdendam of Middelstum direct aan het Boterdiep, maar op ongeveer drie kilometer afstand. Ik fiets, met keiharde tegenwind, het weggetje op. Ik hoor een boos geluid naast me en zie een zwaan beschermend haar vleugels om haar jongen slaan terwijl ze me een vernietigende blik toewerpt. Na twee kilometer zie ik nog steeds niets opdoemen in dit weidse landschap.
Ik verwacht ook niet veel; het dorpje zelf heeft immers maar ongeveer 65 inwoners. Met de omliggende boerderijen erbij gerekend kom je op het astronomische inwoneraantal van 120 personen. Plotseling zie ik een groep auto’s langs de kant van de weg staan. In mijn ooghoeken zie ik wat in de lucht bewegen. Het dringt tot me door dat dit een modelvliegveldje moet zijn. Ik passeer een kruising, waarbij er een weg naar Kantens loopt. Voor me doemt een groene cirkel van bossen op in het verder zo lege landschap. Dit is altijd een teken van (vroegere) bewoning. En inderdaad, weldra bereik ik het plaatsnaambordje ‘Stitswerd’, de plaats met de hoogste postcode in Nederland: 9999 XL. Aan mijn linkerhand staat een prachtige boerderij, genaamd de Ockemaheerd. Het woongedeelte lijkt op een Groningse borg, en is opgetrokken uit kloostermoppen. Terwijl ik foto’s maak, dragen de brede oprijlaan, de omringende sloot, de tuin en de ligging van dit huis in grote mate bij aan mijn groeiende jaloezie. Het weggetje draait zich in een bocht het dorpje in, en daar is de kerk al.
Het is druk in Stitswerd. Er lopen veel mensen bij het kerkje, struinen over het kerkhof en scharrelen op straat. De omliggende muurtjes zijn bedekt met fietsen. Op de kerk wappert een vlag in de wind waarop te lezen staat: ‘Quilt Festival Noord-Groningen’. Naast het kerkje zitten twee verkeersregelaars die zichzelf nog maar eens een kopje koffie inschenken uit hun thermosfles. Ik vraag wat er precies aan de hand is. De ene verkeersregelaar is een grote man met lange snor en baard, gehuld in een hemdje en fluoriserend geel hesje, waarbij het me ook niet had verbaasd als hij me verteld zou hebben deel uit te maken van de Hell’s Angels. Hij antwoordt me echter dat er door verschillende dorpjes een quilt festival gaande is, en dat er in de kerk van Stitswerd ook een expositie is te bekijken. Bezoekers fietsen of rijden met de auto van dorp naar dorp om zowel het prachtige Groningse landschap als de gequilte kunstwerken te bekijken – een heel erg leuk initiatief!
De simpele, kleine kerk is gewijd aan patroonheilige st. Joris en ligt op een wierde 2.80 meter boven N.A.P. Daterend uit de eerste helft van de dertiende eeuw, heeft het kerkje meerdere restauraties ondergaan. Een restauratie uit de negentiende eeuw gaf het de opmerkelijke geel geschilderde bepleistering. In 1694 kwam het kerkje in bezit van Reint Jan Lewe van het huis Ewsum te Middelstum. De windvaan die de dakruiter bekroont, herinnert nog steeds aan deze familie: het kent de vorm van een leeuw. Helaas mag ik niet in de kerk omdat ik geen quilt-kaartje heb. Daarom sjok ik over de omliggende begraafplaats die vele oude graven huist en daarnaast zelfs nog steeds in gebruik is, onderhouden door vrijwilligers.
Ik loop het dorpje in; het is er piepklein. De vijf smalle straten ben je zo door. De huisjes zijn allemaal redelijk oud, ontzettend mooi en vergezeld door fleurige tuinen. Ze staan rommelig door elkaar, alsof iemand daarboven de huisjes zo uit de hemel heeft neer gekwakt zonder rechte lijnen en vormen. Zo schreef Wehester onderwijzer R.G. Rijks over Stitswerd: ‘‘nederige huisjes zijn als ware het zoo los weg uit de hand, in verschillende partijen rond gezet.’’ Er zijn geen voorzieningen meer, alleen woonhuizen. Dit was ooit wel eens anders. In meer glorieuze tijden hadden dorpelingen de keuze tussen maar liefst twee cafés om een bittertje achterover te slaan, terwijl hun kinderen leerden rekenen in de lagere school die ook aanwezig was. Daarnaast bevonden zich in het dorp ook een molen en zelfs een armenhuis. Deze zijn samen met het inwoneraantal ten onder gegaan. Waar in 1849 nog 231 bewoners werden geteld, is dat in laatste jaren gezakt tot een luttele 65.
Het laatste weggetje dat ik bewandel wordt overslagen door de quilt-gangers en loopt richting een klein haventje dat uitzicht biedt op het kerkje. Het is er stil, op het blije gekwetter van vogeltjes na. Het zonnetje schijnt fel. Het water kabbelt rustig en wordt omringd door hoog gras. Links van mij dresseert iemand een geit in zijn achtertuin. Een oude schommel slingert eenzaam aan een boomtak. Als ik erop zit zie ik niets dan lucht en groene velden, en het watertje dat ertussen kronkelt. Langzaam loop ik terug naar de kerk, waar mijn fiets geparkeerd staat. Mijn ogen valt op een met rozen bedekt prieeltje dat op het veldje naast het kerkhof staat. Op het prieeltje ontwaar ik vier zinnen gegraveerd in het staal, die samen een gedichtje van Jan Boer vormen. Ze kunnen mijn gedachten over het landschap niet beter verwoorden.
De roemte is verheven,
de wereld is zo wied.
En grieze vogels sweven,
hoog boven laand en tied.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten