Het is een zonnige dag wanneer ik besluit om het eerste gedeelte van mijn tocht langs het Boterdiep te fietsen. Hoewel het Boterdiep slechts 25 kilometer lang is, heb ik mijn tocht opgedeeld in verschillende etappes. Ik fiets natuurlijk niet altijd pal naast het kanaal, maar juist via mooie weggetjes en bezienswaardigheden, waardoor de fietstocht aanzienlijk langer is. Ik begin in de stad Groningen, want hier bevindt zich het oudste gedeelte van het Boterdiep, het stuk tussen Groningen en Bedum.
Tussen deze twee plaatsen lag begin 17e eeuw de Bedumer Cleiweg. Naast dit pad werd in 1611 de zogenaamde Cleysloot uitgegraven voor de groter wordende scheepvaart tussen stad en ommelanden. De Cleysloot en het zuidelijk gedeelte van het Selwerderdiep werden samengevoegd en verder getrokken naar de Nieuwe Ebbingepoort. Wat nu het nu Gedempte Boterdiep in Groningen is, was destijds bedoeld als binnenhaven voor de aanvoer van landbouw- en veeteeltproducten uit de noordelijke ommelanden, met name de transport van melkproducten. Inderdaad, vandaar de naam Boterdiep. Een aantal jaren terug is er bij het Gedempte Boterdiep archeologisch onderzoek gedaan en zijn er bijzonder veel archeologische overblijfselen gevonden zoals munten, aardewerk, botten, glazen, metaal, hout en zelfs schoenresten. Het kanaal ging onder de stadswal door richting Noorderhoogebrug. Tegenwoordig begint het Boterdiep hier; bij het Van Starkenborghkanaal.
Noorderhoogebrug was in de 17e eeuw een plaats los van de stad Groningen. Volgens historicus Remi van Schaïk heeft de plaats nooit echt een dorp gevormd, maar bestond het slechts uit een aantal huizen rondom een brug. Nu ik er anno 2014 langs fiets, is Noorderhoogebrug opgeslokt door de immer uitbreidende stad. De wijk Beijum strekt zich bijvoorbeeld nog ver ten noordoosten van Noorderhoogebrug uit. Het gezicht wordt nu bepaald door grote N-wegen zoals de Groningerweg en de Noordzeeweg. In 1969 is het dorp dan ook gemakshalve overgegaan tot de gemeente Groningen, terwijl het eerst deels tot de gemeente Bedum en deels tot de gemeente Noorddijk hoorde.
Bij Noorderhoogebrug konden de 17e-eeuwse vrachtschepen die van de stad naar het noorden wilden, niet doorvaren. Reden voor dit obstakel was de aanwezigheid van een dijk. De vrachtschepen werden over deze dijk getrokken en konden dan via het Zuidwoldermaar verder varen. Deze overtocht, of overtoom, werd in 1616 weggehaald en zodoende werden het Zuidwoldermaar en de Cleysloot met elkaar verbonden.
Hoewel het kanaal in eerste instantie voor goederentransport was bedoeld, werd het later ook voor andere doeleinden gebruikt. In de 17e en 18e eeuw kwam de trekvaart op, waarmee ook personen vervoerd konden worden. In 1773 bemerkte de overheid enige ‘ingesloopene misbruiken by de provinciale trekveren’. Men moest in Groningen een ticket kopen om mee te varen op de trekschuit, maar als je pas in Noorderhoogebrug op de trekschuit stapte kon je gratis mee tot aan Onderdendam. Het was wel duidelijk dat iedereen naar Noorderhoogebrug wandelde en daar de trekschuit op ging. Om dit probleem op te lossen werd de prijs van Groningen naar Noorderhoogebrug gehalveerd en het vervoer van Noorderhoogebrug naar Zuidwolde duurder gemaakt. De trekschuiten op het Boterdiep waren een populair middel van openbaar vervoer.
Het moment dat ik Groningen uit fiets, zie ik het plaatsnaambordje van Zuidwolde al staan. Het dorpje is nog niet, zoals Noorderhoogebrug, tot de stad gaan behoren – maar de stad komt inmiddels wel héél dichtbij. Een weiland met twee schapen is het enige wat de twee nog scheidt. Hoewel Zuidwolde bijna tegen Beijum aangegroeid is, merk je er niets van dat de stad zo dichtbij is. Dwars door het dorpje loopt het Boterdiep. Aan weerszijden van het water staan de prachtigste huizen, hun tuinen volop in bloei. Ouderen fietsen twee aan twee langs het Boterdiep, er passeren wat auto’s en je hoort blije kinderstemmetjes dat zonder meer te maken heeft met het heerlijke weer. Aan het diep liggen de hervormde kerk en de bekende snackbar en café Moeke Vaatstra, waar passanten stoppen voor een kopje koffie. Ik parkeer mijn fiets en wandel door het dorp.
Boven: Zuidwolde ligt voor me, achter me de laatste huizen van Beijum. Onder: Het slootje en weilandje dat Beijum en Zuidwolde scheidt.
Linksboven: Moeke Vaatstra. Rechtboven: Een meerkoetje. Onder: Boterdiep in Zuidwolde.
Het dorp Zuidwolde ontstond rond het jaar 1000, toen de bewoners van dit gebied de Wolddijk hadden aangelegd. Op dit nieuw ontgonnen gebied verschenen verschillende nederzettingen, waaronder het dorpje Zuudwol. Voordat dit gebied werd omdijkt, had het regelmatig last van overstromingen. Het woord ‘wold’, wat een moerassig veenbos betekent, herinnert hier nog steeds aan. Ik loop richting de kerk. De kerk is ook één van de oudsten van de provincie en rond 1050 gebouwd. Het oudste gedeelte bestaat uit tufsteen, maar het koor is uit baksteen opgetrokken. In de muren zie je dichtgemetselde spitsboogvensters en ook een dichtgemetselde deur. Deze deur was vroeger voor de vrouwen, aangezien zij niet door dezelfde deur mochten als de mannen. Misschien is dat de reden dat vrouwen en mannen vaak nog steeds niet door één deur kunnen, maar dat terzijde. Halverwege de negentiende eeuw werd het koor afgebroken, omdat het verkeer langs het Boterdiep intensiever werd en de trekweg verbreed moest worden. Op de toren staat een windvaan in de vorm van een zwaan. Één van de collatoren, Grevingh, had een zwaan als familiewapen. De zwaan zag ik ook op één van de paar oude grafzerken die rondom de kerk verspreid liggen. De grond is hobbelig. Ongetwijfeld liggen hier nog meer mensen begraven. Ik veeg wat bladeren van een zerk en er komen stenen vlinders tevoorschijn, een vaak gebruikt symbool op graven hier in het noorden. Bij een restauratie in 1999 bleek dat er ook in de kerk grafzerken lagen. Toen de houten vloer werd weggehaald bleek het middenpad van de kerk verstevigd te zijn met zevenentwintig grafzerken.
De kerk van Zuidwolde
De zwaan
Boven: Een paar oude grafstenen in Zuidwolde, waaronder een doodshoofd en zwaan. Onder: Boterdiep.
Naast de kerk glinstert het water tevreden. Er liggen wat bootjes rustig te dobberen naast kleine houten steigertjes. Ik wandel rustig terug en ga nog even op een picknickbankje bij Moeke Vaatstra zitten. Terwijl er een speedbootje door het Boterdiep scheurt sla ik mijn ‘Religieus Erfgoed in de provincie Groningen’ open; een boek dat inmiddels een beetje mijn bijbel is geworden. Daarin lees ik het interessante weetje dat de inwoners van Zuidwolde vroeger zuurkoolvreters werden genoemd. Dat moest ik opzoeken natuurlijk. Op een website vond ik dat in de geschiedenis van Zuidwolde landbouw een grote rol speelde – met name de productie van ‘boeskool’ (witte kool), waarvan in Bedum dan zuurkool werd gemaakt. Het Boterdiep fungeerde als een belangrijke infrastructurele factor. Er blijkt ook een daadwerkelijk beeld te staan - genaamd ‘de Boeskoolboer’. Het staat symbool voor de Zuidwoldenaren die jarenlang verbonden waren aan dit koolgewas. Jammer genoeg heb ik het monument niet gezien (als u op zoek wilt gaan: het monument staat aan de Koolstraat - verrassend).
Boterdiep
Wanneer ik terugloop naar mijn fiets, komen schoolkinderen met grote rugzakken voorbij die langs het Boterdiep naar huis fietsen. Intussen verzamelen zich ook steeds meer oudjes om een ijsje te halen bij Moeke Vaatstra. Ik werp nog één laatste blik op die mooie kerk aan het water. De lucht achter de toren is strakblauw en ik moet denken aan een gedichtje van dominee Schuur over de toren. Ik glimlach. Vanavond eet ik maar zuurkool.
Mijn toren
Achter in de tuin staat mijn toren
hij slaat mij dag en nacht uur en half uur
luidt mij op zondag naar de kerk
vingerwijst omhoog naar de hemel
herinnert mij aan de wereld ánders
Achter in de tuin staat mijn toren
uitroepteken van mijn leven.
Boterdiep
Geen opmerkingen:
Een reactie posten